ECLI:NL:RBDHA:2021:11394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en onderzoeksplicht van de bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had op 22 oktober 2020 zijn auto geparkeerd aan het [locatie] te [plaats], waar betaald parkeren gold. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 66,45. De eiser betwistte de aanslag, stellende dat hij niet op de hoogte was van de betalingsverplichting omdat hij het zonebord had over het hoofd gezien.

De rechtbank overwoog dat van een bestuurder verwacht mag worden dat hij zich voorafgaand aan het parkeren op de hoogte stelt van de verschuldigdheid van parkeerbelasting. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting kenbaar was gemaakt. De eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, en dat de eiser de gevolgen van het niet op de hoogte zijn van de parkeerregels voor zijn rekening moest nemen.

De rechtbank merkte op dat de eiser niet in de veronderstelling was dat hij zijn auto op de parkeerplaats van het Omniversum had geparkeerd, en dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan de eiser zou vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/1391

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 januari 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [a] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en verstaat dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser zal vergoeden.

Overwegingen

1. Op 22 oktober 2020 om 10:30 uur stond de auto van eiser met kenteken
[kenteken] geparkeerd aan het [locatie] te [plaats] (de locatie). Deze locatie is door burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren. Tijdens een controle op voormelde locatie en tijdstip is geconstateerd dat er voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van deze constatering is aan eiser een naheffingsaanslag ten bedrage van € 66,45 opgelegd, bestaande uit € 1,95 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Ten tijde van het parkeren woonde hij in het Omniversum een voorstelling bij. Aan zijn auto was op dat moment een fietsendrager bevestigd met twee fietsen. Hij heeft zijn auto expres op de locatie geparkeerd om geen hinder te veroorzaken voor automobilisten die parkeerden bij het Omniversum, waar dat op dat moment gratis was. Eiser ging ervan uit dat het parkeren op de locatie eveneens gratis was. Hij heeft geen bord “verboden parkeren” of “zone betaald parkeren” gezien, anders had hij zijn auto (gratis) bij het Omniversum geparkeerd.
4. De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig, dient zodanig kenbaar te zijn gemaakt dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan omtrent de verschuldigdheid daarvan. Daar staat tegenover dat een parkeerder een onderzoeksplicht heeft in die zin dat hij zich, voordat hij parkeert, op de hoogte moet stellen van de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Het zich niet voldoende op de hoogte stellen en het (als gevolg daarvan) niet naleven van die voorschriften komt naar vaste jurisprudentie voor rekening en risico van de parkeerder (zie Gerechtshof Den Haag 9 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2020).
5. Verweerder heeft een plattegrond en foto’s overgelegd waarop de locatie, een parkeerautomaat en een zonebord staan aangegeven. Uit de stukken blijkt dat onder het zonebord het tijdvak van 9:00 tot 17:00 uur (maandag tot en met vrijdag) staat vermeld en dat even verderop op het [locatie] zich een parkeerautomaat bevindt. Ter zitting is vastgesteld dat eiser vanuit de [laan] het [locatie] is ingereden en daarbij een zonebord is gepasseerd. Eiser heeft hierover verklaard dat hij dit bord over het hoofd heeft gezien. Eiser is geen bord gepasseerd waarop het einde van de betaald parkeerzone stond aangegeven.
6. Verweerder heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat voldoende kenbaar is dat op de locatie sprake is van betaald parkeren. Verweerder is niet verplicht om in iedere straat een herhalingszonebord te plaatsen waaruit het daar geldende parkeerregime blijkt (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Leeuwarden 6 april 2001, ECLI:NL:GHLEE:2001:AB0977). Het over het hoofd zien van het zonebord en de parkeerautomaat is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven. Van een bestuurder van een auto mag immers worden verwacht dat hij, voordat hij parkeert, onderzoek doet naar de verschuldigdheid van parkeerbelasting ter plaatse. Dat eiser het zonebord over het hoofd heeft gezien en dat hij, als hij het had geweten, niet op de locatie had geparkeerd, maakt dit niet anders. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
7. Hetgeen eiser verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
8. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder de termijn om uitspraak op bezwaar te doen heeft overschreden, overweegt de rechtbank als volgt. Indien verweerder in gebreke blijft tijdig op een bezwaar te beslissen, is er voor eiser de mogelijkheid verweerder in gebreke te stellen en indien verweerder dan niet binnen twee weken een beslissing neemt om een dwangsom te verzoeken. De rechtbank kan aan de enkele constatering dat verweerder de termijn heeft overschreden geen consequenties verbinden.
9. Ter zitting is ter sprake gekomen dat in de uitspraak op bezwaar onder andere staat vermeld dat eiser veronderstelde dat hij zijn auto bij het Omniversum had geparkeerd. Vast staat echter dat eiser niet in de veronderstelling was dat hij zijn auto op de parkeerplaats van het Omniversum had geparkeerd. Ter zitting heeft verweerder hierin aanleiding gevonden aan te bieden het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.