ECLI:NL:RBDHA:2021:11394
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en onderzoeksplicht van de bestuurder
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had op 22 oktober 2020 zijn auto geparkeerd aan het [locatie] te [plaats], waar betaald parkeren gold. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 66,45. De eiser betwistte de aanslag, stellende dat hij niet op de hoogte was van de betalingsverplichting omdat hij het zonebord had over het hoofd gezien.
De rechtbank overwoog dat van een bestuurder verwacht mag worden dat hij zich voorafgaand aan het parkeren op de hoogte stelt van de verschuldigdheid van parkeerbelasting. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting kenbaar was gemaakt. De eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, en dat de eiser de gevolgen van het niet op de hoogte zijn van de parkeerregels voor zijn rekening moest nemen.
De rechtbank merkte op dat de eiser niet in de veronderstelling was dat hij zijn auto op de parkeerplaats van het Omniversum had geparkeerd, en dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan de eiser zou vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.