ECLI:NL:RBDHA:2021:11313
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie en tegenstrijdige verklaringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 8 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris op 9 april 2019 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de eiser en zijn partner, die de Oostenrijkse nationaliteit heeft, een schijnrelatie hadden en dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame relatie. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.
Tijdens de zitting op 29 april 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de verklaringen van de eiser en zijn partner beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er sprake was van tegenstrijdige verklaringen. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser en zijn partner over hun relatie en hun gezamenlijke reis naar Ghana voor de begrafenis van de moeder van de eiser niet tegenstrijdig waren en dat de staatssecretaris deze elementen niet voldoende had meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg hem op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiser vergoedde.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er sprake was van een schijnrelatie en dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsdocument EU/EER gegrond was. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.602,- werden vastgesteld.