ECLI:NL:RBDHA:2021:11313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/1585 en AWB 20/1586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 8 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door de staatssecretaris op 9 april 2019 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de eiser en zijn partner, die de Oostenrijkse nationaliteit heeft, een schijnrelatie hadden en dat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame relatie. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

Tijdens de zitting op 29 april 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de verklaringen van de eiser en zijn partner beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er sprake was van tegenstrijdige verklaringen. De rechtbank vond dat de verklaringen van de eiser en zijn partner over hun relatie en hun gezamenlijke reis naar Ghana voor de begrafenis van de moeder van de eiser niet tegenstrijdig waren en dat de staatssecretaris deze elementen niet voldoende had meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg hem op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiser vergoedde.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er sprake was van een schijnrelatie en dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsdocument EU/EER gegrond was. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.602,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1585 (beroep)
AWB 20/1586 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1972, van Ghanese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Met een besluit van 9 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 januari 2019 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 januari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 25 februari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Daarnaast is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig [partner] en A. Frimpong, als tolk in de taal Twi. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Hij heeft een verklaring ingevuld dat hij geen inkomsten of vermogen heeft. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft de Ghanese nationaliteit en is Nederland op onbekende datum ingereisd. Op 8 januari 2019 heeft hij een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser beoogt verblijf bij zijn gestelde partner [partner] (hierna: referente), die de Oostenrijkse nationaliteit heeft. Zij is oorspronkelijk afkomstig uit Ghana. Eiser en referente zijn niet gehuwd.
Besluitvorming
3.1
Verweerder heeft eisers aanvraag met het primaire besluit afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat eiser en referente een gemeenschappelijke en duurzame relatie hebben. Volgens verweerder hebben eiser en referente een schijnrelatie die is aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn [1] te kunnen genieten.
3.2
In de bezwaarprocedure heeft verweerder een simultaan gehoor gehouden met eiser en referente op 13 november 2019. Met het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat sprake is van een schijnrelatie gehandhaafd, omdat eiser en referente tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd tijdens het simultaan gehoor.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert allereerst aan dat er geen grondslag bestond om een simultaan gehoor te houden. Daarnaast bestrijdt hij dat hij een schijnrelatie heeft met referente. Eiser en referente wonen samen en hebben al jaren een affectieve en duurzame relatie. Daarbij is het onmogelijk dat twee personen volledig gelijkluidend antwoorden over dezelfde feiten en omstandigheden. Bovendien is eiser analfabeet, slaat hij informatie niet op aan de hand van data, heeft hij een andere beleving van tijdsduur en een beperkte woordenschat en uitdrukkingsvaardigheid. Ook speelt moeheid een rol bij zijn herinneringen. Verder stelt eiser dat verschillende tegenstrijdigheden in het gehoor verklaarbaar zijn, dat verweerder sommige punten ten onrechte als tegenstrijdig heeft beschouwd en dat sommige door verweerder tegengeworpen punten niet relevant zijn voor de beoordeling. Over een belangrijk punt als de begrafenis van de moeder van eiser hebben eiser en referente gelijkluidend verklaard en daar hebben zij ook stukken van overgelegd. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen waarde gehecht aan de overgelegde verklaringen en foto’s.
Oordeel rechtbank
Aanleiding voor nader onderzoek
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] heeft verweerder bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. De in de Richtsnoeren [3] opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. De rechtbank kan wel toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
5.2
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder aan zijn besluit om te horen ten grondslag heeft gelegd dat eiser op onbekende datum op illegale wijze Nederland is ingereisd en dat hij tot zijn aanvraag van 8 januari 2019 illegaal in Nederland heeft verbleven. Verder is er een fors leeftijdsverschil, omdat eiser twaalf jaar ouder is dan referente. Ook staan er op het opgegeven adres meer mensen ingeschreven en zijn de overgelegde foto’s en verklaringen niet verifieerbaar. Eiser is verder pas in 2019 op het adres ingeschreven, terwijl hij al sinds 2016 zegt samen te wonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de genoemde indicatoren niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat nader onderzoek in de vorm van een simultaan gehoor gerechtvaardigd was.
Aard van de relatie
6.1
De rechtbank is van oordeel eiser en referente niet tegenstrijdig hebben verklaard over hun eerste ontmoeting. Eiser en referente hebben immers gelijkluidend verklaard dat zij elkaar bij een rouwdienst hebben ontmoet, waar deze rouwdienst plaatsvond en dat referente haar telefoonnummer aan de vriend van eiser, [naam] , gaf. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij geen goed geheugen heeft en dat tijdsbepaling voor hem ingewikkeld is. Zo heeft eiser, toen tijdens de hoorzitting werd besproken wanneer de eerste ontmoeting plaatsvond, meerdere keren aangegeven dat hij niet goed is met data en dat hij bang is om fouten te maken. Dat heeft hij ook gedaan na de confrontatie later in de hoorzitting. Referente heeft tijdens de hoorzitting ook gezegd dat eiser dingen niet goed kan onthouden en dat hij niet geschoold is. Dat eiser niet precies het jaartal heeft kunnen noemen wanneer hij en referente elkaar voor het eerst hebben ontmoet, acht de rechtbank opmerkelijk, maar wel voorstelbaar in het licht van genoemde problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank moet hieraan daarom een niet al te zwaar gewicht worden toegekend.
6.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser en referente tegenstrijdig hebben verklaard over het contact na hun eerste ontmoeting. Het verschil in verklaringen over hoe lang eiser en referente contact hebben gehad na hun eerste ontmoeting bij de rouwdienst, is niet wezenlijk groot voor een gebeurtenis die zich lang geleden heeft voorgedaan. Het gaat namelijk om een verschil in tijdsbepaling van slechts een paar dagen. Daarbij komt dat eiser en referente op dat moment geen relatie hadden en zich nog in een kennismakingsfase bevonden. Bovendien hebben eiser en referente wel gelijkluidend verklaard over waar zij naar toe zijn gegaan bij hun tweede ontmoeting.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente tegenstrijdig hebben verklaard over hun verblijf op het [adres 1] . Eiser heeft namelijk verklaard dat hij geen huur betaalde, terwijl referente heeft verklaard dat eiser eerst tweehonderdvijftig euro per maand betaalde en dat dit vierhonderd euro werd toen zij erbij kwam. Eiser heeft uitgelegd dat hij uit loyaliteit met zijn huisbaas heeft verklaard dat hij geen huur betaalde. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. De rechtbank acht het wel opmerkelijk dat referente niet weet dat [persoon] en de heer [persoon] dezelfde persoon zijn, aangezien zij samen met eiser bij [persoon] in huis heeft gewoond. De verklaring ter zitting dat het in de Ghanese cultuur niet gebruikelijk is om als vrouw met andere mannen met wie je samenwoont te praten, vindt de rechtbank niet overtuigend. Als je met anderen in huis woont, mag van je verwacht worden dat je ten minste de namen van deze personen kent. De rechtbank begrijpt daarom dat dit in het nadeel van eiser en referente is meegewogen.
6.4
De rechtbank acht het verder, in tegenstelling tot verweerder, niet bevreemdend dat eiser en referente niet weten hoeveel huur er wordt betaald voor de woning aan de [adres 2] . De huur wordt immers betaald door de oom van referente, op wiens naam de woning ook staat. Daarnaast verklaren eiser en referente naar het oordeel van de rechtbank wel gelijkluidend over de bijdrage in de kosten van hun inwoning. Hoewel eiser niet weet hoeveel dit is, vertelt hij dat referente meebetaalt aan de kosten van de elektriciteit. Ook referente geeft aan dat zij bijdraagt in de kosten van het water en de elektriciteit. Zij legt daarbij uit dat het niet om een vast bedrag per maand gaat.
6.5
De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser en referente tegenstrijdig hebben verklaard over de dag voorafgaand aan de hoorzitting, over het schoonmaken van de woning en over het werk en de reizen van referente. Ook hebben eiser en referente vaag verklaard over hun gezamenlijke bankrekening. De rechtbank merkt daarbij wel op dat deze elementen niet de kern van de relatie tussen eiser en referente raken.
De reis naar Ghana vanwege de begrafenis van de moeder van eiser
7. Eiser en referente hebben tijdens de gehoren verklaard dat zij samen naar Ghana zijn geweest voor de begrafenis van de moeder van eiser. Verweerder heeft in deze verklaringen geen tegenstrijdigheden geconstateerd. Eiser heeft ook stukken overgelegd ter onderbouwing van de reis. Het betreft vliegtickets van de reis, de overlijdensakte en foto’s van de reis en het verblijf in Ghana. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verblijf van eiser en referente niet (kenbaar) bij zijn beoordeling heeft betrokken. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser en referente meer dan een maand samen naar Ghana zijn geweest. De vliegtickets staan immers op naam van eiser en referente en op de foto’s zijn eiser en referente te zien op het vliegveld, in een vliegtuig en op een begrafenis. Aan het feit dat eiser en referente samen naar de begrafenis van eisers moeder zijn geweest, komt naar oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van het verblijf en de duur daarvan, gewicht toe. Dat heeft verweerder ten onrechte niet onderkend.
De verklaringen en foto’s
8.1
Eiser heeft bij zijn aanvraag en in de bezwaarprocedure diverse foto’s en verklaringen van vrienden overgelegd, die zijn gestelde relatie met referente onderschrijven.
8.2
De rechtbank overweegt dat hoewel de verklaringen van de vrienden niet afkomstig zijn van een objectieve bron en niet allemaal even gedetailleerd zijn, het niet zo is dat hieraan om die reden geen enkele betekenis toekomt. In samenhang bezien met de hiervoor genoemde stukken en het feit dat eiser en referente inmiddels langer dan zes maanden op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen, dient daar zeker enig gewicht aan te worden toegekend.
Conclusie
9. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder zich op verschillende punten ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen. De tegenstrijdigheden die blijven staan, raken voor een deel niet de kern van de relatie tussen eiser en referente. Ook heeft verweerder de gezamenlijke reis naar Ghana voor de begrafenis van eisers moeder niet (kenbaar) betrokken in zijn beoordeling en is verweerder ten onrechte helemaal voorbij gegaan aan de foto’s en verklaringen van vrienden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de verschillende elementen uit de zaak niet voldoende in hun onderlinge samenhang heeft bezien.
10. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1585,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/1586,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006 en 25 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2031.
3.De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn, COM 2009 313.