ECLI:NL:RBDHA:2021:1131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
NL21.1262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige detentie en voortvarendheid in asielprocedure bij Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die in het kader van een inkomende Dublin-overdracht was opgelegd. Eiser was twintig dagen gedetineerd zonder dat verweerder enige handeling had verricht om zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank heeft ambtshalve de voortvarendheid van het handelen van verweerder onderzocht, omdat een gebrek aan voortvarend handelen de detentie onrechtmatig maakt. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er geen concrete omstandigheden zijn aangedragen die het tijdsverloop tussen de asielaanvraag en het onderzoek ter zitting rechtvaardigen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en eiser onmiddellijk in vrijheid gesteld. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser en zijn de proceskosten toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat verweerder in elke fase van de detentie zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet handelen, ongeacht de wettelijke termijnen. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van griffier K. Postema.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1262

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 februari 2021 in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Zitting hebben:

mr. S. van Lokven rechter
K. Postema griffier

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021. Eiser is verschenen. De gemachtigde van eiser heeft een half uur voor aanvang van de zitting aangegeven niet te zullen verschijnen in verband met de weersomstandigheden en heeft pleitnotities aan het dossier toegevoegd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aansluitend aan het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.675,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft een aantal zware en een aantal lichte gronden vermeld.
2. Namens eiser is aangevoerd dat niet duidelijk is of en wanneer een ondertekende maatregel is uitgereikt. Het proces-verbaal van gehoor bevat een aantal passages waaruit blijkt dat aan eiser is voorgehouden dat een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst aan de orde is terwijl eiser een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser is daarom onjuist voorgelicht en verweerder heeft met de gehanteerde vraagstelling onvoldoende onderzoek verricht waardoor de maatregel onrechtmatig is.
3. De rechtbank overweegt dat de gronden niet slagen. Verweerder heeft aangegeven dat de handtekening ter voorbereiding van de zitting is geverifieerd en dat het tijdsverloop van enkele minuten tussen fysieke uitreiking van de maatregel en het plaatsen van een digitale handtekening wordt veroorzaakt door het digitaal verwerken van de maatregel. De rechtbank stelt vast dat de handtekening rechtsgeldig is ondertekend. Het minieme tijdsverschil tussen het moment van inbewaringstelling en de digitale afronding van de maatregel leidt niet tot twijfel aan de vermelding dat eiser in bewaring is gesteld op het tijdstip zoals vermeld in de maatregel. De uitleg van verweerder volstaat hiertoe. Voor zover in het proces-verbaal van gehoor is opgenomen dat eiser, meerdere malen, is uitgelegd dat vreemdelingenbewaring dient om de vreemdeling uit te kennen zetten naar zijn land van herkomst overweegt de rechtbank dat blijkens de antwoorden van eiser op de vragen geen sprake is geweest van een misverstand. Het lijkt er veeleer op dat in het proces-verbaal gebruik is gemaakt van “standaard-tekstblokjes”. Uit de door eiser gegeven antwoorden blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser heeft begrepen dat hij eerst een asielprocedure kan doorlopen en afhankelijk van de uitkomst van die procedure al dan niet wordt ingezet op uitzetting. De vragen die in het gehoor aan eiser zijn gesteld zijn ook niet gericht op uitzetting maar zijn algemene vragen die verweerder in staat moeten stellen om te beslissen of aan eiser een maatregel moet worden opgelegd. De weergave van het gehoor in het proces-verbaal maakt de maatregel niet onrechtmatig.
4. De rechtbank heeft voorts ambtshalve de voortvarendheid van het handelen van verweerder onderzocht en beoordeeld omdat een gebrek aan voortvarend handelen de detentie onrechtmatig maakt en dit dus een aspect is dat door de rechter moet worden betrokken bij het beoordelen van het verzoek om invrijheidstelling van eiser.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van het onderzoek ter zitting twintig dagen is gedetineerd en dat verweerder geen enkele handeling heeft verricht om de asielaanvraag van eiser, die de grondslag van de maatregel vormt, in behandeling te nemen. Eiser zal eerst daags na de zitting gehoord worden op zijn asielaanvraag. Weliswaar heeft de regievoerder op 28 januari 2021 een kort gesprek met eiser gevoerd om aan te geven dat zijn asielprocedure leidend is voor het bewaringsproject, maar verweerder heeft ter zitting –desgevraagd- erkend dat dit geen handeling is die relevant is bij de beoordeling van de voortvarendheid.
6. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven bekend te zijn met de jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat als –kort gezegd- niet onaannemelijk is dat de beoordeling van de asielaanvraag nog kan plaatsvinden binnen de maximale termijn die de bewaring op deze grondslag mag voorduren het niet relevant is wanneer welke fases van de procedure plaatsvinden. De rechtbank volgt dit niet. Verweerder moet steeds en in elke fase van de detentie zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk is handelen.
De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 1 september 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8480). In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat:
(…)
“Verweerder zal steeds en ongeacht of een uitzetting, een overdracht of een asielprocedure aan de orde is, als hij handelingen moet verrichten ten aanzien van een vreemdeling wiens vrijheid is ontnomen “zo snel als redelijkerwijze mogelijk is” moeten handelen.
(…) De rechtbank overweegt voorts, in afwijking van de jurisprudentie van de Afdeling, dat er geen uitspraak gedaan kan worden over “een bepaald aantal dagen” dat altijd mag worden gebruikt en aan verweerder moet worden gegund om vereiste handelingen te verrichten. De rechtbank zal dan ook steeds de concrete omstandigheden van het geval betrekken bij de vraag of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld of dat vanwege een gebrek aan voortvarend handelen de maatregel moet worden beëindigd en een invrijheidstelling moet volgen.
(…)
7. De rechtbank overweegt dat deze uitspraak van de rechtbank door de Afdeling op 17 september 2020 met een zogenaamde artikel 91, tweede lid, Vw-motivering is bevestigd (202004871/1/V3 – niet gepubliceerd). De Afdeling heeft in deze bevestiging weliswaar verwezen naar haar uitspraak van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:989), waarbij een uitspraak van deze zittingsplaats is vernietigd, echter in de uitspraak van 17 september 2020 is bovenstaande geciteerde overweging dus in stand gelaten.
8. De wettelijke termijnen waarbinnen handelingen in ieder geval moeten plaatsvinden zijn geen blanco volmachten die, zolang ze niet zijn verstreken, altijd tot de conclusie leiden dat verweerder voortvarend (genoeg) heeft gehandeld. Deze maximum termijnen brengen uitsluitend mee dat na ommekomst hiervan de bewaring in ieder geval moet worden opgeheven, ongeacht de reden waarom de uitzetting, overdracht of asielprocedure nog niet is gerealiseerd.
9. In dit geval betrekt de rechtbank dat sprake is van een inkomende Dublin-overdracht waardoor verweerder enige tijd op de hoogte is van de komst van eiser voordat eiser wordt staandegehouden, opgehouden en in bewaring wordt gesteld. Eiser heeft bovendien eerder een asielprocedure in Nederland doorlopen. Verweerder weet dus op het moment dat eiser wordt overgenomen en aangehouden op Schiphol en eiser gaat horen dat eiser ofwel een herhaalde asielaanvraag gaat doen of, bij gebreke daarvan, het uitzettingstraject moet worden opgestart. Weliswaar wordt de beslissing tot het al dan niet opleggen van de bewaringsmaatregel pas na het gehoor genomen, maar gelet op de eerdere asielaanvragen in Duitsland, Nederland en Frankrijk en de zogenaamde SIS-signalering, waarvan verweerder allemaal op de hoogte is of in ieder geval kan en dus moet zijn voordat eiser op 20 januari 2021 op Schiphol wordt aangehouden is minst genomen niet ondenkbeeldig dat een risico op onttrekking wordt aangenomen. Verweerder moet zich dus voorbereiden op een op te leggen maatregel de dan te volgen voortvarende procedure.
Verweerder heeft op vragen van de rechtbank waarom er geen enkele handeling heeft plaatsgevonden enkel aangegeven dat er altijd meerdere vreemdelingen zijn die asielaanvragen doen en die dus in behandeling moeten worden genomen en gelet op de maximale toegestane termijn voor bewaring op grond van artikel 59b Vw “er nog tijd was”. De rechtbank volgt dit niet. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt en concreet onderbouwd waarom eiser niet eerder gehoord had kunnen worden. Verweerder heeft bovendien in overleg met de Franse autoriteiten de terugname van eiser bepaald. Indien verweerder niet in staat is om eiser spoedig na oplegging van een eventuele maatregel te horen op zijn asielaanvraag valt niet in te zien dat akkoord wordt gegaan met de datum van overdracht. Indien verweerder bij de afweging of eiser in bewaring moet worden gesteld op de hoogte is van capaciteitsproblemen die maken dat hij niet voortvarend kan handelen, dient verweerder dit –kenbaar- bij zijn beslissing te betrekken en wellicht af te zien van opleggen van de maatregel. De rechtbank heeft ter zitting gewezen op de omstandigheid dat de eerdere asielprocedure die eiser in Nederland in vrijheid heeft doorlopen beduidend voortvarender heeft plaatsgevonden. Eiser heeft op 13 februari 2020 asiel aangevraagd, eiser is op die aanvraag gehoord op 21 februari 2020 en op 26 februari 2020 heeft verweerder een beslissing genomen op die aanvraag. De rechtbank vermag niet in te zien dat een asielprocedure die eiser kan doorlopen terwijl hij zich in vreemdelingenbewaring bevindt niet minstens zo voortvarend plaatsvindt als de asielprocedure die eiser in vrijheid heeft doorlopen en die heeft plaatsgevonden binnen de geldende termijnen voor een asielprocedure. Bovendien is sprake van een herhaalde asielaanvraag, waarbij het tijdsverloop tussen de eerste procedure en de herhaalde aanvraag en de omstandigheid dat eiser het grondgebied van de lidstaten sindsdien niet heeft verlaten het niet waarschijnlijk maken dat een gehoor op die opvolgende aanvraag meerdere dagen beslag zal leggen op een hoormedewerker.
Verweerder heeft geen concrete omstandigheden aangedragen die het tijdsverloop tussen de asielaanvraag van eiser op de dag van de inbewaringstelling en het onderzoek ter zitting en de vaststelling dat verweerder geen enkele handeling heeft verricht verklaren en rechtvaardigen. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld terwijl eiser is gedetineerd en verweerder gelet op het ingrijpende karakter van vrijheidsontneming zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk moet handelen om de duur van de detentie zo kort mogelijk te laten zijn. Het gebrek aan voortvarend handelen maakt de maatregel van aanvang af onrechtmatig zodat de rechtbank ambtshalve de onmiddellijke opheffing van de maatregel zal bevelen en eiser onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
10. Het beroep is gegrond. Eiser komt in aanmerking voor schadevergoeding voor ondergane onrechtmatige detentie waarbij de rechtbank de standaard bedragen zal toekennen en zal baseren op drie dagen detentie in een politiecel en zeventien dagen detentie in het Detentiecentrum Rotterdam. Verweerder zal tevens worden veroordeeld in de proceskosten waarbij de rechtbank ook uitgaat van de standaardbedragen en de proceskosten zal baseren op het indienen van de gronden van beroep zonder bijwonen van de behandeling ter zitting.
11. De rechtbank heeft partijen medegedeeld dat gedurende een week hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze uitspraak die mondeling is gedaan op 8 februari 2021 en dat de termijn van een week die hiervoor geldt pas aanvangt de dag nadat het proces-verbaal van deze uitspraak is toegevoegd aan het digitale dossier.
Deze uitspraak is aldus gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.