ECLI:NL:RBDHA:2021:11282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/597962 / FA RK 20-5648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van studiekosten door de vader aan de jong-meerderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2021 een beschikking gegeven in een geschil tussen een jong-meerderjarige en haar vader over de betaling van studiekosten. De jong-meerderjarige, bijgestaan door haar advocaat, heeft verzocht om nakoming van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant tussen haar ouders, waarin is bepaald dat de vader een bijdrage moet leveren in de studiekosten van zijn kinderen. De vader heeft verweer gevoerd en betoogd dat hij niet verplicht is om deze kosten te betalen, omdat er geen overleg heeft plaatsgevonden en hij niet op de hoogte is van de studieresultaten van zijn dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader in het verleden wel degelijk bijgedragen heeft aan de studiekosten van zijn dochters en dat de bedoeling van het convenant was om hen financieel in staat te stellen om te studeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader gehouden is om de helft van de studiekosten van de jong-meerderjarige te betalen tot haar 21ste en daarna een bijdrage van € 300,- per maand voor maximaal vier studiejaren. De rechtbank heeft het verzoek van de jong-meerderjarige toegewezen en het verzoek van de vader om verrekening van de studiekosten met alimentatie afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-5648
Zaaknummer: C/09/597962
Datum beschikking: 22 september 2021

Alimentatie

Beschikking op het op 4 augustus 2020 ingekomen verzoek van:

[jong-meerderjarige] ,

de jong-meerderjarige,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de jong-meerderjarige;
  • het F9-formulier van 25 augustus 2021, met bijlage, van de zijde van de jong-meerderjarige;
  • het verweerschrift, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het aanvullende verzoekschrift van 19 juni 2021, met bijlagen, van de zijde van de jongmeerderjarige.
Op 18 augustus 2021 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de jong-meerderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

  • De vader is gehuwd geweest met [X] , welk huwelijk op [datum echtscheiding] 2004 door echtscheiding is ontbonden.
  • Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren:
- [meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] ,
- [jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats] .
  • Bij beschikking van [datum beschikking] 2004 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen de vader en [X] uitgesproken, waarbij ook – voor zover hier aan de orde – het echtscheidingsconvenant aan de beschikking is gehecht en is bepaald dat de vader met ingang van 1 augustus 2004 een kinderalimentatie voor [voornaam meerderjarige] en [voornaam jong-meerderjarige] aan [X] zal betalen van € 225,- per maand per kind.
  • In het echtscheidingsconvenant is onder ‘Artikel 2 – De kinderen’ het volgende opgenomen:
2.3
Met ingang van de eerste van de maand volgend op de echtscheidingsdatum, betaalt de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een alimentatie voor de kinderen van € 225,-- per kind. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW voor het eerst per 1 januari 2005.
2.4
Vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig wordt betaalt de man de in artikel 2.3 genoemde alimentatie aan het kind zelf op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat moment nog bij de vrouw woont. In dat geval wordt door de man, de vrouw en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang als die situatie voortduurt.
2.5
De partijen verplichten zich aan een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert. Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen der partijen is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zonodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit bedrag door de partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.
  • Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de vader te betalen alimentatie voor de jongmeerderjarige sinds 1 januari 2020 € 294,51 per maand en sinds 1 januari 2021 € 303,35 per maand.
  • Tussen de vader en zijn beide dochters is sinds omstreeks 2015 nog niet of nauwelijks contact.
  • [voornaam jong-meerderjarige] is in 2018 gestart met de opleiding Creatief Vakman Leer-Textiel. Deze opleiding heeft zij niet afgerond. In september 2021 start [voornaam jong-meerderjarige] de opleiding tot dierenassistent, die vier jaar zal duren.
  • [voornaam jong-meerderjarige] is 18 jaar geworden in oktober 2018 en zal aldus 21 jaar worden in oktober 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de jong-meerderjarige luidt, na wijziging in het aanvullende verzoekschrift:
Primair
1. te bepalen dat de vader het convenant dient na te komen, inhoudende:
  • dat de vader vanaf 1 augustus 2020 tot de jong-meerderjarige 21 jaar is geworden naast de alimentatie de helft van de studiekosten betaalt;
  • dat de vader vanaf het moment dat de jong-meerderjarige 21 jaar is geworden naast de alimentatie de helft van de studiekosten betaalt dan wel een studiebijdrage volgens de WSF-norm betaalt;
2. voor recht te verklaren dat de vader de eerder betaalde studiebijdrage niet mag verrekenen met nog uitstaande en toekomstige alimentatiebedragen;

Subsidiair

1. te bepalen dat de vader een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de jong-meerderjarige zal voldoen:
  • van € 372,63 per maand vanaf 1 augustus 2020;
  • van € 387,85 per maand vanaf 1 januari 2021, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • in de studiekosten volgens de WSF-norm vanaf 1 november 2021;
2. voor recht te verklaren dat de vader de eerder betaalde studiebijdrage niet mag verrekenen met nog uitstaande en toekomstige alimentatiebedragen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Primaire verzoek
Tussen [voornaam jong-meerderjarige] en de vader is niet in geschil dat de vader de in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant bedoelde bijdrage, van inmiddels ongeveer € 300,- per maand, tot nu toe aan [voornaam jong-meerderjarige] heeft voldaan. Vanaf het moment dat [voornaam jong-meerderjarige] met een opleiding begon in 2018, heeft de vader bovendien naast voormelde alimentatie ook de helft van de studiekosten van [voornaam jong-meerderjarige] betaald gedurende ruim twee jaren. Vanaf het studiejaar 2020/2021 is de vader gestopt met deze betaling.
[voornaam jong-meerderjarige] vraagt nu primair nakoming van de betaling door de vader van de helft van de studiekosten. Voor dat verzoek is het volgen van de verzoekschriftprocedure dwingend voorgeschreven (zie ECLI:NL:HR:2003:AF8125).
De vader heeft gewezen op de in het convenant gemaakte afspraak onder 2.5, namelijk dat de ouders zich verplichten ‘een’ (studie)bijdrage te betalen aan een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder, zolang deze in overleg met de ouders en met redelijke resultaten bezig is met een beroepsopleiding of studeert. Hij stelt zich onder verwijzing naar dit artikel op het standpunt dat hij geheel onverplicht op verzoek van [voornaam jong-meerderjarige] de helft van haar studiekosten heeft betaald.
De rechtbank stelt voorop dat niet slechts de letterlijke bewoordingen van het convenant leidend zijn. De bedoeling van de afspraken moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van dat wat partijen bij die afspraken over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van dat wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:2004:AO1974, Haviltex).
Uit wat er in de stukken en tijdens de zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank gebleken dat de vader voor [voornaam meerderjarige] , de oudere zus van [voornaam jong-meerderjarige] , vanaf het moment dat zij een opleiding ging volgen - nog voordat zij 18 jaar was - de alimentatie direct aan haar heeft betaald én daarnaast om en nabij de helft van haar studiekosten heeft betaald. Ook voor [voornaam jong-meerderjarige] heeft de vader, zodra zij startte met een opleiding en nog voordat zij 21 jaar werd, de helft van haar studiekosten betaald. Zowel voor [voornaam meerderjarige] als voor [voornaam jong-meerderjarige] is de vader dus in zoverre afgeweken van de letterlijke bewoordingen in het convenant, te weten door ruimschoots voor het bereiken van de 21-jarige leeftijd, naast de alimentatie mede een bijdrage te leveren in de studiekosten van zijn dochters. Uit die gedragingen van de vader leidt de rechtbank af dat de bedoeling achter de afspraken in het convenant kennelijk was om ervoor te zorgen dat beide dochters financieel in staat zouden worden gesteld om te kunnen studeren (of om een beroepsopleiding te kunnen volgen). Dit ook als zij hiermee vóór hun 21ste zouden aanvangen. De vader zou in dat geval klaarblijkelijk naast de alimentatie (om en nabij) de helft van de studiekosten betalen.
De vader meent echter, wat de rechtbank welwillend begrijpt als een beroep op 6:248 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat de in artikel 2.5 opgenomen voorwaarde voor overleg en redelijke resultaten, ook voor het bereiken van de 21-jarige leeftijd geldt dan wel redelijkerwijs zou behoren te gelden. Volgens de vader is er geen sprake geweest van overleg met hem en wordt hij niet of nauwelijks geïnformeerd door [voornaam jong-meerderjarige] . Het contact tussen hen, alsook tussen de vader en [voornaam meerderjarige] , is sinds 2015 zo goed als nihil. Dat deze voorwaarde zou gelden of zou behoren te gelden, zowel voor het bereiken van de 21-jarige leeftijd, als daarna, is de rechtbank uit de geschetste feiten en omstandigheden niet gebleken. Immers heeft de vader reeds twee jaar de studiekosten voor [voornaam jong-meerderjarige] betaald, terwijl het contact al langere tijd verbroken is. Dat bij [voornaam meerderjarige] deze voorwaarde wel zou hebben gegolden en dat en hoe zij daaraan heeft voldaan, is ook niet nader gebleken. De vader heeft verklaard dat hij bij de start van haar beroepsopleiding nog is geïnformeerd, maar dat daarna ook bij haar verder contact is uitgebleven, terwijl hij wel (de helft van) de kosten heeft voldaan. Daar komt bij dat voor zover deze voorwaarde wel zou gelden, [voornaam jong-meerderjarige] heeft aangevoerd dat dit niet redelijk zou zijn. Zij doet daarmee een beroep op lid 2 van voornoemd artikel, namelijk de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank wijst er ten overvloede op, maar voor de goede orde op, dat zij [voornaam jong-meerderjarige] hierin kan volgen. Nu er al ruim 6 jaar geen noemenswaardig contact meer tussen vader en dochter is en ook ter zitting is gebleken dat de spanningen tussen hen zeer groot zijn en enige verbetering daarvan vooralsnog niet te verwachten is, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om van [voornaam jong-meerderjarige] te verwachten dat zij met de vader in overleg treedt. Wat betreft de studieresultaten heeft [voornaam jong-meerderjarige] tijdens de zitting de bereidheid uitgesproken om drie keer per jaar studieresultaten te laten zien aan haar vader, zonder dat er fysiek contact is tussen hen. De vader heeft aangegeven dat hij dat fijn zou vinden. De rechtbank geeft [voornaam jong-meerderjarige] mee dat het goed zou zijn om haar studieresultaten aan haar vader te laten zien, om zo het vertrouwen in elkaar enigszins te herstellen.
Het voorgaande leidt aldus tot de conclusie dat de vader in beginsel gehouden is om de helft van de studiekosten van [voornaam jong-meerderjarige] te voldoen. Tot haar 21ste betekent dit bovendien dat hij daarnaast ook de alimentatie aan haar moet betalen.
Partijen houdt in dat geval nog verdeeld de vraag voor hoelang de vader deze kosten dient te betalen. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om nog voor één jaar bij te dragen in de studiekosten. Hij vindt het niet redelijk dat hij alsnog gedurende vier jaar zou moeten bijdragen, terwijl hij nog maar voor één studiejaar zou moeten betalen als [voornaam jong-meerderjarige] haar eerste opleiding had voortgezet. Voor [voornaam meerderjarige] heeft hij daarbij, gelet op de beperkte duur van haar opleiding, slechts voor 2 jaar moeten betalen. Volgens [voornaam jong-meerderjarige] geldt de afspraak zolang zij bezig is met studeren. [voornaam jong-meerderjarige] heeft aangegeven dat als de vader geen bijdrage levert in haar studiekosten, zij haar opleiding niet kan voortzetten.
De rechtbank vat het standpunt van de vader opnieuw welwillend op als een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). Partijen hebben niet voorzien in een afspraak voor wat betreft de duur van de bijdrageverplichting. Ook hiervoor is de Haviltex-maatstaf bepalend, waarbij het gaat om de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen, en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:2016:2821, Flexabram/Iprem). De geconstateerde leemte in de overeenkomst dient te worden opgevuld. De rechtbank acht het, zoals ter zitting ook besproken, redelijk en billijk dat er op enig moment een einde komt aan de bijdrageverplichting van de vader. Deze verplichting is naar het oordeel van de rechtbank niet reeds geëindigd, zoals door de vader betoogd, omdat [voornaam jong-meerderjarige] met haar eerste studie is gestopt en [voornaam meerderjarige] slechts voor 2 jaar een opleiding heeft gevolgd. Daarvoor is geen aanknopingspunt te vinden. Zoals reeds overwogen, begrijpt de rechtbank de bedoeling achter de afspraken in het convenant zo, dat beide dochters financieel in staat zouden worden gesteld om te kunnen studeren (of om een beroepsopleiding te kunnen volgen). De rechtbank acht het nu [voornaam jong-meerderjarige] start met een nieuwe studie, en mede gelet op haar verklaring ter zitting dat zij het met € 300,- per maand zou moeten kunnen redden, redelijk en billijk dat de vader vanaf het bereiken van de 21-jarige leeftijd van [voornaam jong-meerderjarige] nog bijdraagt in de kosten van haar opleiding tot dierenassistent met € 300,- per maand voor de duur van maximaal vier studiejaren.
Subsidiaire verzoek
Omdat het primaire verzoek van [voornaam jong-meerderjarige] zal worden toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan haar subsidiaire verzoek ten aanzien van de alimentatie.
Verklaring voor recht
[voornaam jong-meerderjarige] stelt dat de vader heeft gedreigd de al betaalde studiekosten te verrekenen met de alimentatie als zij een procedure zou beginnen. Zij verzoekt daarom een verklaring voor recht dat de vader de eerder betaalde studiebijdrage niet mag verrekenen met nog uitstaande en toekomstige alimentatiebedragen.
De vader heeft gesteld dat hij onverplicht voortijdig uitvoering heeft gegeven aan artikel 2.5 van het convenant, terwijl [voornaam jong-meerderjarige] niet aan haar verplichtingen voldoet door het tonen van redelijke resultaten en overleg te voeren over de te volgen opleiding of studie. Door het voeren van een procedure jaagt [voornaam jong-meerderjarige] de vader onnodig op hoge advocaat- en proceskosten.
[voornaam jong-meerderjarige] heeft tijdens de zitting aangegeven haar verzoek te handhaven. De rechtbank overweegt dat er niets te verrekenen valt, omdat zij het verzoek van [voornaam jong-meerderjarige] tot nakoming zal toewijzen. Zij heeft daarom geen belang bij haar verzoek, zodat dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.

Beslissing

De rechtbank, met wijziging in zoverre van de beschikking van [datum beschikking] 2004 met het daaraan aangehechte echtscheidingsconvenant:
bepaalt dat de vader als bijdrage ten behoeve van [voornaam jong-meerderjarige] dient te betalen:
  • tot 21 jaar: de overeengekomen alimentatie en de helft van de studiekosten;
  • vanaf 21 jaar, gedurende maximaal vier studiejaren: € 300,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M.I. Noordegraaf, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 september 2021.