Overwegingen
1. Eiseres en haar dochter stonden in het jaar 2018 volgens de Basisregistratie Personen (BRP) als volgt ingeschreven bij de gemeente Noordwijk:
- periode 1 januari 2018 tot 3 april 2018: woonadres [woonadres 1] [huisnummer 1] ;
- periode 3 april 2018 tot 12 december 2018: briefadres [briefadres] [huisnummer 2] ;
- periode 12 december 2018 tot en met 31 december 2018: woonadres [woonadres 2] [huisnummer 3] .
2. Eiseres heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan. In de aangifte heeft eiseres de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) geclaimd.
3. Met dagtekening 17 mei 2019 is in overeenstemming met de ingediende aangifte een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld.
4. Verweerder heeft bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV 2018 de iack niet verleend. Bij beschikking is tevens € 78 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. In geschil is of eiseres recht heeft op de iack in het jaar 2018.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de iack, aangezien zij een alleenstaande ouder is en haar dochter altijd bij haar heeft gewoond. De woning aan de [woonadres 1] [huisnummer 1] betrof een (te kleine) eigen woning van eiseres die zij in 2018 heeft moeten verkopen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. In afwachting van de huurwoning, verbleven eiseres en haar dochter vervolgens bij familie en in een vakantiewoning. Inschrijving in de BRP op het adres van familie dan wel het vakantiepark was niet mogelijk. Daarom is in de periode tussen de verkoop van de eigen woning en het betrekken van de sociale huurwoning aan de [woonadres 2] [huisnummer 3] gekozen voor een postadres bij de zus van eiseres. Volgens eiseres valt de beslissing van verweerder niet te rijmen met het doel en strekking van de iack en wordt zij onevenredig hard getroffen. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat vanwege de onmogelijkheid om zich in te schrijven op het feitelijke woonadres, haar situatie vergelijkbaar is met de situatie van een binnenschipper. Eveneens ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het beroep vanwege schending van de beslistermijn en het telefonisch onbereikbaar zijn van de Belastingdienst, gegrond dient te worden verklaard.
7. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op de iack, omdat niet aan de wettelijke inschrijvingseis van artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 is voldaan en de situatie van eiseres niet te vergelijken is met die van een binnenschipper. Het is de keuze van de wetgever geweest om aan de voorwaarden voor toepassing van de iack een helder criterium te verbinden, te weten de inschrijvingseis. Volgens verweerder bieden de tekst van artikel 8.14a van de Wet IB 2001 en de wetsgeschiedenis geen ruimte om af te wijken van de inschrijvingseis. Volgens verweerder is voorts geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor de iack voldoet en er een redelijke balans bestaat tussen het legitieme doel en het gehanteerde middel om dat doel te bereiken.
8. Op grond van artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet IB 2001, zoals dat luidde in 2018, geldt de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor de belastingplichtige indien:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 4.934, dan wel hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind, dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt, op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen; en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
9. Voor zover de gronden van eiseres zijn gericht tegen de wettelijke bepaling zelf, wijst de rechtbank erop dat de rechtbank niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
10. De rechtbank overweegt dat het geval van eiseres binnen de reikwijdte van de wettelijke regeling van de iack valt, te weten het werken voor alleenstaanden en minstverdienende partners met kinderen aantrekkelijker te maken en van deze personen de arbeidsparticipatie te stimuleren om zo de combinatie van arbeid en zorg voor kinderen te bevorderen.De rechtbank stelt verder vast dat eiseres in het jaar 2018 voldoet aan de inkomenseis en geen (fiscale) partner had. Door verweerder is voorts niet betwist dat eiseres in het jaar 2018 steeds samen met haar dochter op hetzelfde adres heeft gewoond en dat zij één huishouden hebben gevormd. Evenmin is door verweerder betwist de stelling van eiseres dat het voor eiseres gedurende het verblijf in de vakantiewoning niet mogelijk was zich op het adres van het vakantiepark in te schrijven in de BRP.
11. Het doel van de inschrijvingseis is te verhinderen dat de iack aan meer dan één van de ouders van een kind zou worden toegekend. Daarnaast dient de inschrijvingseis de controleerbaarheid van de voor toekenning van de iack gestelde voorwaarde dat eiseres met (ten minste) een kind op hetzelfde adres woont. Uit het dossier volgt niet dat in deze zaak in 2018 een dubbele aanspraak op iack zich kan voordoen. De rechtbank ziet daarom niet in hoe zich in dit geval een uitvoeringsprobleem met de controleerbaarheid van het recht op de iack voordoet. Een dergelijk uitvoeringsprobleem ontbreekt dan ook.
12. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat oorspronkelijk als vereiste gold dat het kind tot het huishouden moest behoren. Alleen om redenen van vereenvoudiging is de eis van tot het huishouden behoren veranderd in de inschrijvingseis. Uit de toelichting op deze aanpassing blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld om een strengere eis te stellen of om de korting te onthouden aan een belastingplichtige terwijl aannemelijk is dat het kind het hele jaar tot het huishouden van de belastingplichtige heeft behoord. Er is namelijk alleen opgemerkt dat niet langer hoeft te worden getoetst of sprake is van één huishouden. De wetgever heeft kennelijk niet gedacht aan gevallen waarin inschrijving op een woonadres onmogelijk is. De BRP kent de mogelijkheid van een briefadres voor gevallen waarin inschrijving op een woonadres niet mogelijk is. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de wetgever heeft bedoeld dat in een geval zoals dat van eiseres de iack zou moeten kunnen worden toegekend, maar dat hij bij de wijziging van de bepaling zich niet heeft gerealiseerd dat dergelijke gevallen zich in de praktijk zouden kunnen voordoen en heeft een dergelijk geval niet in zijn afweging betrokken.
13. De rechtbank concludeert uit alle feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, dat eiseres in het jaar 2018 recht heeft op toekenning van de iack. Toepassing van de wet zou in een situatie als hier aan de orde zozeer indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen, dat strikte toepassing van die regeling achterwege moet blijven. De door verweerder genoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
10 december 2019, leidt niet tot een ander oordeel.
14. Het beroep is reeds gezien het voorgaande gegrond. Verweerder dient de aanslag IB/PVV 2018 vast te stellen conform de aangifte, dus zonder de correctie van de gevraagde iack. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
15. De belastingrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV 2018.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2021.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: