ECLI:NL:RBDHA:2021:11205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.7071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom en problemen met de islam

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1994, heeft gesteld dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn niet-praktiserende islamitische achtergrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend na te zijn gevlucht uit Iran, waar hij naar eigen zeggen werd achtervolgd door de autoriteiten vanwege zijn geloofsovertuiging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door de eiser aangevoerde problemen niet geloofwaardig zijn en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn bekering tot het christendom en de problemen die hij zegt te ondervinden, als onvoldoende zwaarwegend beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman, en het beroep van de eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7071
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).
ProcesverloopBij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021 via een Skype-verbinding. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was een tolk aanwezig. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1994. Eiser heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is geboren en opgegroeid in een islamitisch gezin. Hij praktiseerde de islam zelf niet, waardoor hij problemen kreeg met zijn vader en tijdens de militaire dienst. Eiser bekeerde zich daarna tot het christendom en woonde drie keer een kerkbijeenkomst bij. Na terugkomst van de derde bijeenkomst vond de politie een bijbel in zijn rugtas. De politie ontdekte ook dat eiser deelnam aan christelijke groepen in de app Telegram. Eiser merkte daarna, gedurende een maand, dat hij steeds door een auto werd achtervolgd en hij ontving drie keer een dagvaarding. Toen hij hierover contact opnam met zijn christelijke contactpersoon [A] (hierna: [A] ), vertelde [A] hem dat de autoriteiten de inschrijflijsten van de kerk inmiddels in handen hadden en dat eiser niet meer veilig was. Eiser vluchtte daarom het land uit.
2.1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege het niet praktiseren van de islam;
Bekering tot het christendom;
Problemen vanwege bekering.
2.2 Verweerder heeft elementen 1 en 2 geloofwaardig geacht, maar dit onvoldoende zwaarwegend geacht om eiser aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [1] aan te nemen. De gestelde bekering tot het christendom en de problemen die daar uit voortkomen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 [2] afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat hij duidelijk heeft verklaard dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden. Eiser betoogt verder dat zijn problemen vanwege het niet praktiseren van de islam wel degelijk zwaarwegend genoeg zijn om aan hem een asielvergunning te verlenen. Zijn afvalligheid is ten onrechte niet als apart relevant element aangemerkt en getoetst. Tot slot betoogt eiser dat ten onrechte geen vertrektermijn is gegeven en dat ten onrechte een inreisverbod is uitgevaardigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?

4.Problemen vanwege het niet praktiseren van de islam

4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser ondervonden problemen vanwege het niet praktiseren van de islam onvoldoende heeft mogen achten om te spreken van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens zijn militaire dienst problemen heeft gehad met een leidinggevende. Hij heeft daarentegen ook verklaard dat hij een andere commandant heeft gekregen nadat hij over de problemen had geklaagd en dat de problemen toen zijn gestopt. Ook is niet gebleken dat eiser na zijn militaire dienst problemen heeft ondervonden vanwege het niet praktiseren van de islam.

5.Bekering tot het christendom

5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zich heeft beperkt tot algemeenheden wat betreft de persoonlijke betekenis die de bekering voor hem zou hebben. Van eiser mag worden verwacht dat hij over de persoonlijke gevolgen van een ingrijpende gebeurtenis als een bekering uitvoeriger kan verklaren en dat hij meer inzicht kan geven in wat de bekering voor hem heeft betekend. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser in zijn verklaringen algemene elementen – zoals innerlijke rust, liefde, vrede, verlossing, barmhartigheid en vergevingsgezindheid – binnen het christelijke geloof benoemt, maar geen blijk geeft van verdieping in de kern van dit geloof. [3]
5.2
De rechtbank volgt verweerder ook in zijn betoog dat uit de verklaringen van eiser over wanneer en hoe hij in aanraking kwam met het christendom geen eenduidig beeld naar voren komt. Eiser heeft hierover wisselend verklaard en dit niet kunnen verhelderen op het moment dat hij werd geconfronteerd met deze wisselende verklaringen. Ook heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat niet inzichtelijk is geworden waarom eiser zich juist tot het christendom heeft bekeerd. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiser kritisch was tegenover de islam en dat geloof nooit heeft gepraktiseerd, waardoor des te meer van eiser mag worden verwacht dat hij inzichtelijk kan maken waarom hij zich tot een ander geloof, in dit geval het christendom, heeft bekeerd.
5.3
Dat eiser enige kennis heeft van het christelijke geloof, kennis heeft van de gang van zaken in de kerk in Nederland, en dat eiser daar bijeenkomsten bezoekt, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om de gestelde bekering geloofwaardig te achten. Ook is de rechtbank met verweerder eens dat de kennis van eiser over de Bijbel niet zonder meer leidt tot de conclusie dat er bij eiser sprake is van een diepgewortelde christelijke overtuiging. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde bekering is gebaseerd op een diepgewortelde overtuiging. Verweerder heeft de bekering tot het christendom dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.4
Dat verweerder niet van eiser mag verwachten dat hij zijn tatoeage verbergt, volgt de rechtbank niet. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter overweegt de rechtbank dat in dit geval van eiser verwacht mag worden dat hij zich tot het uiterste inspant om te voorkomen dat hij na terugkeer naar Iran de negatieve aandacht van de autoriteiten op zich vestigt. [4] Dit betekent onder meer dat van hem mag worden verlangd dat hij zijn (christelijke) tatoeage bedekt houdt.
5.5
Dat verweerder de activiteiten van eiser in Nederland niet expliciet heeft opgenomen in het bestreden besluit, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. Verweerder heeft deze activiteiten ter zitting niet ontkend, maar terecht gesteld dat de activiteiten niet zijn onderbouwd met stukken. De rechtbank volgt verweerder dat de activiteiten op zichzelf onvoldoende zijn om tot een andere conclusie over de geloofwaardigheid te komen.

6.Problemen vanwege bekering

6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook de problemen vanwege de bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiser zijn gestelde problemen niet met documenten heeft onderbouwd, ondanks dat eiser heeft verklaard dat hij drie dagvaardingen heeft ontvangen. Verweerder heeft het opmerkelijk mogen achten dat eiser niet wist wanneer hij voor de rechter moest verschijnen en dat hij de dagvaardingen nooit zelf heeft gezien, nu de contactpersoon tussen hem en zijn zus langsging bij het ouderlijk huis (waar de dagvaardingen zouden zijn afgeleverd). De enkele stelling dat het voor eiser irrelevant was om te weten wanneer hij naar de rechtbank moest komen, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft daarnaast tegenstrijdig verklaard over het moment dat hij zijn woonplaats zou hebben verlaten en over het gestelde onderduiken. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij tot aan zijn vertrek uit Iran op hetzelfde adres heeft verbleven, in zijn ouderlijk huis. Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij twee maanden heeft ondergedoken op een – naar de rechtbank begrijpt – andere locatie waar hij geen direct contact had met zijn familie. De stelling van eiser dat hij tegenstrijdig heeft geantwoord, omdat hij de vraag niet goed begreep, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft in het aanmeldgehoor namelijk zelf aangegeven dat hij altijd op hetzelfde woonadres heeft gewoond en dat hij daar tot aan zijn vertrek uit Iran heeft verbleven.

7.Afvalligheid islam

7.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de afwending van de islam had moeten aanmerken als relevant element. Zoals verweerder ook ter zitting heeft betoogd, is eiser weliswaar in een islamitisch gezin opgegroeid, maar is niet gebleken dat hij praktiserend moslim was. Eiser heeft verklaard dat hij nooit in de islam heeft geloofd en dat hij dat geloof nooit heeft gepraktiseerd. Bovendien heeft verweerder de problemen die eiser in het kader van zijn gestelde afvalligheid naar voren heeft gebracht, bij de beoordeling van het relevante element ‘problemen vanwege het niet praktiseren van de islam’ betrokken. In dit licht komt eiser geen beroep toe op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2021 [5] .

8.8. Vertrektermijn en inreisverbod

8.1
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat hem ten onrechte geen vertrektermijn is gegeven en dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod heeft uitgevaardigd. Eisers aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, waardoor verweerder heeft mogen bepalen dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. [6] Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat aan eiser toch een vertrektermijn moet worden gegeven. Gelet op het voorgaande was verweerder gehouden een inreisverbod uit te vaardigen. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder om humanitaire of andere redenen moet afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod of de duur daarvan had moeten verkorten.
Wat is de conclusie?
9. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid vanmr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1445.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1940.
5.Zaaknummer NL20.21152.
6.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
7.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.