201904296/1/V2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 mei 2019 in zaak nr. NL19.10009 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, rechtsbijstandverlener te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een aantal vragen van de Afdeling beantwoord en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft gereageerd op de antwoorden van de staatssecretaris.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2020. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovács, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij psychische problemen en daaruit voortvloeiende geheugenproblemen heeft, afvallige is van de islam en is bekeerd tot het christendom. Hij heeft Iran verlaten, omdat hij heeft deelgenomen aan een demonstratie die was gericht tegen het regime en vreest onder meer daardoor voor problemen bij terugkeer. Daarnaast heeft hij betoogd dat hij in Iran als afvallige zal worden beschouwd, omdat hij een zichtbare tatoeage van een christelijk kruis op zijn vinger heeft. De staatssecretaris heeft het asielrelaas ongeloofwaardig geacht en zich, onder verwijzing naar pagina 32 van het algemene ambtsbericht inzake Iran van maart 2019 (hierna: het ambtsbericht), op het standpunt gesteld dat het hebben van een zichtbare tatoeage zoals een christelijk kruis niet betekent dat de vreemdeling bij terugkeer naar Iran als afvallige zal worden beschouwd, en dat het niet aannemelijk is dat een dergelijke tatoeage een risico op vervolging of ernstige schade met zich brengt. De rechtbank is de staatssecretaris hierin gevolgd. De Afdeling heeft de staatssecretaris vragen gesteld en de zaak ter zitting behandeld, onder meer om nader te worden voorgelicht over de betekenis van de informatie uit het ambtsbericht.
Psychische klachten
2. In het eerste deel van de grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling wegens opgelopen hersenbeschadiging niet in staat was om consistent en coherent te verklaren en ten onrechte in het aanmeldcentrum op Schiphol in de algemene procedure is gehoord. Hij verwijst naar het advies van de Forensische Medische Maatschappij Utrecht van 29 september 2018 (hierna: de FMMU), waarin is aangegeven dat hij moeite heeft met het aangeven van data.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij het horen van de vreemdeling voldoende procedurele maatregelen zijn getroffen. Uit het advies van de FMMU volgt dat de vreemdeling in staat was om te worden gehoord. In dit advies staat dat het wenselijk is dat de gehoorambtenaar vragen of uitleg meermalen herhaalt en dat het aan te bevelen is om de vreemdeling op zijn gemak te stellen en de vraagstelling rustig en in een ontspannen sfeer te houden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het nader en aanvullend gehoor blijkt dat de staatssecretaris rekening heeft gehouden met de gestelde beperkingen van de vreemdeling en dat de vreemdeling niet heeft onderbouwd dat hij zijn asielmotieven niet of onvoldoende naar voren kon brengen.
Afvalligheid van de islam
3. In het tweede deel van de grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn afvalligheid van de islam. Zo blijkt uit zijn verklaringen heel duidelijk dat zijn ouders hem niet religieus hebben opgevoed, al was hij natuurlijk wel bekend met de heersende islamitische normen en waarden. Bovendien volgt uit het ambtsbericht dat de tatoeage van een christelijk kruis op zijn vingers op zichzelf al voldoende reden voor de Iraanse autoriteiten is om hem als afvallige aan te merken. In het ambtsbericht staat immers dat een christelijke tatoeage gebruikt zou kunnen worden als onderdeel van het bewijs in verband met afvalligheid van de islam. In dit verband is ook relevant dat hij tot twee keer toe een zelfmoordpoging heeft ondernomen, wat in de Koran ten strengste is verboden.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatsecretaris terecht aan de vreemdeling heeft tegengeworpen dat hij over zijn afvalligheid tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling enerzijds heeft verklaard dat hij de islam heeft geërfd van zijn ouders die geregeld, maar niet regelmatig invulling gaven aan het geloof, en dat hij, nadat hij zelf de islam heeft bestudeerd, wegens het gewelddadige karakter daarvan, de islam heeft verlaten. Anderzijds heeft de vreemdeling verklaard dat hij van huis uit een passieve houding jegens de islam heeft gekregen en dat hij daarom nooit gelovig is geweest. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij altijd wel in een God heeft geloofd, maar niet in de islam. Het betoog in hoger beroep dat uit zijn verklaringen heel duidelijk volgt dat zijn ouders hem niet religieus hebben opgevoed, maar hij natuurlijk wel bekend was met islamitische normen en waarden, geeft geen verklaring voor deze tegenstrijdigheden.
3.2. Anders dan de vreemdeling meent, kan uit het ambtsbericht niet worden afgeleid dat de enkele omstandigheid dat hij een christelijke tatoeage heeft, ertoe zal leiden dat hij als afvallige zal worden aangemerkt. Zoals ter zitting bij de Afdeling aan de orde was, volgt uit de aangehaalde passage slechts dat de tatoeage gebruikt zou kunnen worden als onderdeel van het bewijs bij een reeds bestaande verdenking van afvalligheid, en niet dat een dergelijke tatoeage op zichzelf tot verdenking van afvalligheid leidt. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat de vreemdeling zijn betoog dat iemand die een zelfmoordpoging doet in Iran als afvallige wordt beschouwd, niet nader heeft onderbouwd.
Bekering tot het christendom
4. De vreemdeling klaagt er in het derde deel van de grief over dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig mocht achten. Daartoe betoogt hij dat hij over het proces van bekering en zijn kennis over de inhoud van zijn geloof geen summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat uit het besluit niet volgt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op basis van Werkinstructie 2018/10 (hierna: WI 2018/10) heeft beoordeeld.
4.1. In de uitspraken van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978, is de Afdeling ingegaan op de betekenis van WI 2018/10. De Afdeling heeft overwogen dat uit deze werkinstructie volgt dat aan de verklaringen van een vreemdeling over het proces van en de motieven voor de bekering het meeste gewicht toekomt. De staatssecretaris zal echter meer dan voorheen moeten motiveren wat zijn oordeel is over de kennis van het nieuwe geloof van de vreemdeling en welke activiteiten hij in dat kader heeft ontplooid. Bovendien zal daarbij gemotiveerd moeten worden waarom deze verklaringen een ontoereikende verklaring over het proces van bekering niet kunnen compenseren. 4.2. Anders dan de vreemdeling heeft betoogd, is de staatssecretaris in het voornemen voldoende ingegaan op de kennis die de vreemdeling stelt te hebben van het christendom en is deze bij de beoordeling voldoende betrokken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris het niet ten onrechte bevreemdend heeft gevonden dat de vreemdeling vragen over zijn persoonlijke beweegredenen niet heeft beantwoord met verwijzing naar zijn eigen ervaringen, maar met ingewikkelde Bijbelcitaten, waarvan hij de betekenis niet in eigen woorden heeft kunnen uitleggen. Daarnaast blijkt uit het besluit van de staatssecretaris dat de vreemdeling onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke dagelijkse activiteiten hij onderneemt om zijn nieuwe geloof uit te oefenen. Niet ten onrechte acht de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling dat hij dagelijks de Bijbel leest, de gehele Bijbel heeft gelezen, een gedegen Bijbelkennis heeft en anderen uitnodigt tot het christelijk geloof, onvoldoende onderbouwd en tegenstrijdig met andere verklaringen dat hij de Bijbel maar ten dele heeft gelezen. De rechtbank heeft de staatssecretaris dus terecht gevolgd in zijn standpunt dat bekering van de vreemdeling ongeloofwaardig is.
Deelname aan demonstraties
5. In het vierde deel van de grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door in het midden te laten of de vreemdeling bij demonstraties tegen het Iraanse regime aanwezig was, en alleen heeft overwogen dat hij niet in de negatieve belangstelling is komen te staan van het Iraanse regime wegens deelname aan deze demonstraties. De vreemdeling betoogt dat hij voldoende heeft verklaard over zijn aanwezigheid bij de demonstraties en het verloop ervan.
5.1. De vreemdeling miskent dat de staatssecretaris zich in de besluitvormingsfase op het standpunt heeft gesteld dat uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden afgeleid dat hij slechts het vermoeden heeft dat hij wegens de demonstraties wordt gezocht door het Iraanse regime en dat zijn verklaringen daarover te vaag zijn. De rechtbank is dus niet buiten de omvang van het geschil getreden.
6. De grief faalt.
Risico wegens christelijke tatoeage
7. De Afdeling heeft op 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 uitspraak gedaan in een asielzaak die ging over de betekenis van christelijke tatoeages in Iran. In die zaak had de vreemdeling gesteld dat hij alleen al door zijn christelijke tatoeage in Iran een gegronde vrees had voor vervolging of een reëel risico liep op ernstige schade, en daarom niet kon terugkeren. Dat betoog had hij gestaafd met informatie over de behandeling van tot het christendom bekeerde moslims en afvalligen in Iran. De staatssecretaris had dit betoog niet gemotiveerd weersproken. De Afdeling is daarom in die zaak uitgegaan van het door die vreemdeling gestelde risico. 7.1. In deze zaak is de rechtbank de staatssecretaris gevolgd in het standpunt dat uit het ambtsbericht van maart 2019 volgt dat het hebben van een zichtbare christelijke tatoeage op zichzelf niet betekent dat iemand in Iran als afvallig wordt beschouwd. Het ambtsbericht dateert van ná de Afdelingsuitspraak van 31 mei 2018, en is door de vreemdeling niet weersproken.
7.2. Het ambtsbericht vermeldt het volgende.
"Tatoeages
Hoewel er traditioneel gezien een taboe rust op tatoeages komt het zeker voor in Iran. Er is geen wet die het hebben van een tatoeage expliciet verbiedt of dat als haram classificeert, maar er zijn wel artikelen die zodanig geïnterpreteerd kunnen worden dat ze ook van toepassing kunnen zijn op tatoeages, zoals artikel 638 van het wetboek van strafrecht. Bronnen konden niet bevestigen of dit artikel ooit daadwerkelijk is toegepast in relatie tot een - al dan niet christelijke - tatoeage. Een christelijke tatoeage zou gebruikt kunnen worden als onderdeel van de bewijslast in verband met afvalligheid van de islam. Ongevraagd stelden twee bronnen dat iemand die een zichtbare christelijke tatoeage laat zetten, hiermee bewust op wil vallen of dit wil gebruiken als ondersteuning van zijn asielclaim. Een - al dan niet bekeerde - christen zou niet op die manier op willen vallen of zichzelf onnodig onder de aandacht van de autoriteiten willen brengen. Als nuancering voegde één van deze bronnen hieraan toe dat een zichtbare christelijke tatoeage geen problemen op zal leveren als iemand vanwege een verkeersovertreding in aanraking komt met de verkeerspolitie, tenzij het uitloopt op een ruzie waarbij de (vermeende) overtreder de politieagent beledigt."
7.3. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke antwoorden op de door de Afdeling gestelde vragen en ter zitting toegelicht dat hij ervan uitgaat dat het hebben van een tatoeage van een christelijk kruis of een ander niet-islamitisch religieus symbool niet maakt dat er - daardoor - al een risico bestaat op vervolging of ernstige schade. De staatssecretaris ziet in actuele informatie uit openbare bronnen ook geen aanknopingspunten om een dergelijk risico toch aan te nemen. Hij verwijst naast het ambtsbericht naar onder meer een landenrapport van de Australische overheid (het Department of Foreign Affairs and Trade) van 7 juni 2018. Hieruit volgt dat het dragen van tatoeages in Iran veel voorkomt. Er lijkt geen taboe te heersen op het hebben van een christelijke tatoeage en dit leidt evenmin tot strafverzwaring of discriminatie. Uit het ambtsbericht volgt dat iemand die een zichtbare christelijke tatoeage draagt op zichzelf niet in de problemen zal komen als hij in aanraking komt met de politie wegens een verkeersovertreding. Dat is mogelijk wel het geval als deze persoon door zijn gedrag, bijvoorbeeld door het beledigen van een agent, de negatieve aandacht op zich vestigt. De staatssecretaris acht het overigens wel verstandig om een tatoeage van een christelijk kruis onder bepaalde omstandigheden bedekt te houden, waarbij hij denkt aan bezoeken aan een islamitisch gebedshuis of andere religieuze plaatsen. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat de enkele omstandigheid dat een vreemdeling een christelijke tatoeage heeft geplaatst, nog niet maakt dat hij de door die vreemdeling gestelde afvalligheid of bekering tot het christendom aannemelijk acht. Uit informatie uit het ambtsbericht volgt dat het tegendeel eerder het geval is. Een (bekeerde) christen zou in Iran immers niet onnodig de aandacht van de autoriteiten op zich willen vestigen, aldus de staatssecretaris.
7.4. In deze zaak is niet in geschil dat de vreemdeling tatoeages op zijn lichaam draagt die permanent zijn en niet zomaar kunnen worden verwijderd. De vreemdeling heeft verklaard dat hij in Iran eerder al verschillende tatoeages had die niets met religie te maken hebben. Hij is toen door de politie aangehouden wegens alcoholmisbruik en door de inlichtingendienst verhoord, waarbij hij is uitgelachen en vernederd wegens zijn tatoeages. Hierna is hij naar Istanbul gereisd, waar hij zich tot het christendom heeft bekeerd en waar hij de tatoeage van een christelijk kruis op zijn vinger heeft laten plaatsen. Vervolgens is hij teruggekeerd naar Iran. Hij heeft verklaard sindsdien geen problemen meer te hebben ondervonden.
7.5. Uit de hiervoor weergegeven landeninformatie die door de staatssecretaris is ingebracht en die door de vreemdeling niet gemotiveerd is weersproken, alsook uit de verklaringen van de vreemdeling, kan niet worden afgeleid dat de enkele omstandigheid dat iemand die een christelijke tatoeage draagt daardoor In Iran voor vervolging heeft te vrezen of een reëel risico op ernstige schade loopt. Dit zou alleen anders kunnen zijn als de vreemdeling de negatieve aandacht van de overheid op zich vestigt of op zich gevestigd krijgt. Van dergelijke negatieve aandacht is echter niet gebleken. De vreemdeling heeft na zijn terugkeer uit Istanbul geen problemen ondervonden.
7.6. Zoals volgt uit 3. tot en met 4.2, heeft de staatssecretaris de door de vreemdeling gestelde afvalligheid en bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Van de vreemdeling mag dan ook worden verlangd dat hij zich tot het uiterste inspant om te voorkomen dat hij na terugkeer naar Iran de negatieve aandacht van de autoriteiten op zich vestigt. Dit betekent onder meer dat van hem mag worden verlangd dat hij zijn christelijke tatoeage bedekt houdt bij een bezoek aan een islamitisch gebedshuis of andere religieuze plaatsen. Verder mag van hem worden verwacht dat hij, als hij wordt aangesproken op de tatoeage, verklaart dat die tatoeage geen verband houdt met een bekering tot het christendom (vergelijk de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:262). De vreemdeling kan dus met een dergelijke tatoeage terugkeren naar Iran zonder daar als gevolg van die tatoeage een risico te lopen op vervolging of ernstige schade. Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021