ECLI:NL:RBDHA:2021:11190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.21436, NL20.21437 en NL20.21438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen op grond van kennelijke ongegrondheid en beoordeling van geloofwaardigheid van verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 oktober 2021, zijn drie asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers, van Armeense afkomst, vreesden voor vervolging door de Armeense autoriteiten na deelname aan politieke demonstraties. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 25 februari 2021, waarbij eiser 2 en eiseres aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft verweerder verzocht om onderliggende stukken te overleggen, die onder geheimhouding vielen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld, waarbij verweerder de asielaanvragen als kennelijk ongegrond had afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser 1 over zijn ervaringen tijdens de demonstraties niet geloofwaardig waren, mede omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk onder druk was gezet om belastende verklaringen af te leggen tegen een andere persoon, [Naam 4]. De rechtbank heeft ook de rol van de individuele ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken in de beoordeling meegenomen. Deze ambtsberichten gaven aan dat er geen bewijs was dat eiser 1 werd gezocht of dat er een strafzaak tegen hem liep. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvragen niet op basis van de gestelde feiten konden worden toegewezen.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover de asielaanvragen als kennelijk ongegrond waren afgewezen, maar heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL20.21436, NL20.21437 en NL20.21438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser 1, V-nummer: [Nummer 1]

[Naam 2], eiser 2, V-nummer: [Nummer 2]
[Naam 3], eiseres, V-nummer: [Nummer 3]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij drie afzonderlijke besluiten van 8 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 25 februari 2021 in Breda. Eiser 2 en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen C. Shaljan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft verweerder verzocht om de onderliggende stukken die behoren bij de individuele ambtsberichten die mede aan de bestreden besluiten ten grondslag zijn gelegd, toe te zenden.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft namens verweerder de onderliggende stukken aan de rechtbank overgelegd met de mededeling dat alleen de rechtbank daarvan kennis mag nemen zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft een geheimhoudingskamer verzocht om te beoordelen of beperkte kennisneming van de onderliggende stukken gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 10 mei 2021 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om beperkte kennisneming gedeeltelijk toegewezen.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft desgevraagd namens verweerder versies van de onderliggende stukken toegezonden waarop enkel de gegevens die volgens de geheimhoudingskamer voor beperkte kennisneming in aanmerking komen zijn weggelakt.
Op verzoek van de rechtbank hebben partijen schriftelijk gereageerd op deze versies van de onderliggende stukken.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder een tweede zitting uitspraak te doen. Partijen hebben daarop binnen de gestelde termijn niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb uitspraak zonder een tweede zitting te houden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1990, [Geb. datum 2] 1992 en [Geb. datum 3] 1960 en bezitten de Armeense nationaliteit. Eiser 1 en eiser 2 zijn de zoons van eiseres.
2. Aan hun asielaanvragen hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij vrezen voor de Armeense autoriteiten nadat eiser 1 heeft deelgenomen aan politieke demonstraties en daarbij verschillende keren is opgepakt en ondervraagd, waarbij hij onder druk is gezet om belastende verklaringen af te leggen tegen [Naam 4]. Deze [Naam 4] werd er volgens eisers van verdacht dat hij een gebouw van de politie heeft binnengedrongen door een barricade omver te rijden, om vervolgens enkele gewapende gijzelnemers van eten te voorzien.
3. Uit adviezen aan verweerder van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht van 7 december 2017 en 11 mei 2018 is gebleken dat eiser 1 om medische redenen niet kon worden gehoord en dat beterschap op korte termijn niet te verwachten was. Verweerder heeft zich daarom gebaseerd op de verklaringen van eiser 2 en eiseres. Daarnaast heeft verweerder een tweetal individuele ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 november 2020 mede aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser 1 op 27 juli 2016 is opgepakt tijdens een demonstratie en een dag later is vrijgelaten. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser 1 nog vier keer is opgepakt en onder druk is gezet om een belastende verklaring af te leggen tegen [Naam 4]. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers zich waarschijnlijk te kwader trouw hebben ontdaan van documenten die hadden kunnen bijdragen aan het vaststellen van de identiteit of nationaliteit.
5. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Geloofwaardigheid
6. Eisers voeren allereerst aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser 1 vaker is opgepakt en onder druk is gezet om een belastende verklaring af te leggen tegen [Naam 4].
7. In de bestreden besluiten heeft verweerder, anders dan in de voornemens, alsnog aangenomen dat eiser 1 een kunstschilder was en dat hij [Naam 4] kende uit de kunstenaarswereld ([Naam 4] was beeldhouwer). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiser 1 [Naam 4] goed kende. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat zowel eiser 2 als eiseres dit zelf hebben verklaard. Daarnaast heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser 1 geen andere rol had dan die van demonstrant en dat hij geen link had met de gijzelnemers die door [Naam 4] werden geholpen. Dit is niet bestreden. Hieruit vloeit voort dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom uitgerekend eiser 1 uit een grote groep demonstranten is gepikt om te verklaren over [Naam 4].
8. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de verklaringen van eiser 1 nodig waren voor de vervolging van [Naam 4]. In dit verband heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser 2 heeft verklaard dat eiser 1 onder meer in februari 2017 zou zijn verhoord, terwijl uit openbare bronnen is gebleken dat er op dat moment al een verdenking tegen [Naam 4] aanwezig was. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser 2 tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of eiser 1 nu wel of niet werd gevraagd om belastende verklaringen af te leggen over de gijzelnemers die door [Naam 4] werden geholpen. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het op voorhand niet logisch is dat eiser 1 onder meer in juli 2017 zou zijn verhoord, terwijl uit openbare bronnen is gebleken dat [Naam 4] in maart 2017 is overleden. Dat [Naam 4] in maart 2017 is overleden, is niet bestreden.
9. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat de stellingen van eisers dat eiser 1 steeds is opgepakt zonder een aanklacht te ontvangen niet overeenkomt met openbare bronnen. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Armenië van 25 april 2016 blijkt dat mensen niet zonder aanklacht in voorarrest mogen worden gehouden, dat verdachten doorgaans beschikking hebben over de documenten van hun zaak en dat er de laatste jaren geen politiek gemotiveerde ontvoeringen plaatsvinden.
Individuele ambtsberichten
10. In aanvulling op het bovenstaande heeft verweerder zich gebaseerd op twee individuele ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 november 2020. Hierin is namelijk neergelegd dat er na de dood van [Naam 4] geen strafzaak meer tegen hem liep, dat de naam van eiser 1 niet voorkwam in de zaak tegen [Naam 4] en dat eiser 1 in de periode 2015 tot 2017 niet is vastgehouden op het politiebureau te Jeghvard, dat hij niet werd gezocht in het kader van een misdrijf en dat er geen rechtszaken tegen hem liepen.
11. Volgens vaste jurisprudentie is een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken een deskundigenadvies en mag verweerder uitgaan van de juistheid ervan indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft en voor zover verantwoord is voorzien van een bronvermelding. Als een individueel ambtsbericht het relaas van een vreemdeling op essentiële punten weerspreekt, ligt het op de weg van die vreemdeling om dat ambtsbericht te weerleggen. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:448).
12. Eisers hebben ten aanzien van de individuele ambtsberichten aangevoerd dat het onderzoek dat in het kader hiervan is verricht heeft plaatsgevonden jaren nadat de gestelde onrechtmatige aanhoudingen hebben plaatsgevonden, dat de ambtsberichten op onderdelen vermelden dat onderzoek beperkt mogelijk was en dat openbare bronnen het gestelde in de individuele ambtsberichten op onderdelen weerspreken. Zo blijkt volgens eisers uit nieuwsberichten dat er na de dood van [Naam 4] een verdenking tegen hem is blijven bestaan.
13. Na kennisneming door de rechtbank van de individuele ambtsberichten, inclusief de onderdelen die volgens de geheimhoudingskamer voor beperkte kennisneming in aanmerking komen, is de rechtbank van oordeel dat er mede gelet op de gehanteerde methoden van onderzoek en de diverse gebruikte bronnen geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de individuele ambtsberichten te twijfelen.
iMMO-rapport
14. Eisers hebben een rapport van forensisch medisch onderzoek ten aanzien van eiser 1 van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 16 juli 2019 overgelegd. Eisers voeren aan dat verweerder er te weinig rekening mee heeft gehouden dat eiser 1 niet door verweerder kon worden gehoord en dat dit rapport zijn relaas ondersteunt.
15. Volgens het iMMO-rapport zijn de bij eiser 1 geconstateerde psychische problemen typerend voor het geweld dat hij stelt te hebben ondervonden. De rechtbank merkt allereerst op dat deze kwalificatie volgens het iMMO betekent dat de waargenomen verschijnselen meestal voorkomen bij de gestelde gebeurtenissen, maar dat er ook andere oorzaken mogelijk zijn. Bovendien heeft eiser 2 verklaard dat eiser 1 al vóór de gestelde gebeurtenissen die aan de asielaanvragen ten grondslag zijn gelegd psychische problemen had.
16. Gelet hierop, bezien in samenhang met wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het iMMO-rapport of onvoldoende rekening heeft gehouden met het onvermogen van eiser 1 om te worden gehoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser 2 en eiseres ermee akkoord zijn gegaan dat zij mede ten behoeve van de asielprocedure van eiser 1 zijn gehoord en dat zij nimmer hebben verklaard dat zij niet in staat waren om te verklaren over de gebeurtenissen die eiser 1 naar gesteld zijn overkomen.
Kennelijk ongegrond
17. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers kennelijk ongegrond verklaard omdat eisers zich waarschijnlijk te kwader trouw hebben ontdaan van documenten die hadden kunnen bijdragen aan het vaststellen van de identiteit of nationaliteit. Verweerder wijst hierbij op de verklaringen van eiser 2 en eiseres waaruit blijkt dat zij tijdens de rit met het busje van de reisagent tussen Denemarken en Duitsland zijn gestopt omdat eiseres naar het toilet moest, dat ook eiser 1 en eiser 2 tijdens deze stop zijn uitgestapt, en dat de reisagent vervolgens is weggereden terwijl het tasje van eisers met daarin hun paspoorten en een geldbedrag van duizend euro nog in het busje lag.
18. Volgens onderdeel C2/7.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 betekent ‘te kwader trouw’ in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw dat de vreemdeling bewust en opzettelijk informatie heeft achtergehouden of vernietigd met als doel daardoor in een gunstiger positie te komen en betekent ‘waarschijnlijk’ dat er sprake moet zijn van een zekere aannemelijkheid dat de vreemdeling te kwader trouw heeft gehandeld. Verweerder verklaart niet zonder meer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of reisdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere opzettelijkheid, aldus dit onderdeel van het beleid.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het door verweerder aangehaalde onderdeel van het asielrelaas niet af te leiden dat eisers actief hebben gehandeld en daarbij enige mate van opzet hebben gehad op het kwijtmaken van hun paspoorten. Verweerder had aldus de asielaanvragen van eisers niet om die reden als kennelijk ongegrond mogen afdoen.
Conclusie
20. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen slechts gegrond zijn voor zover verweerder de asielaanvragen van eisers heeft afgedaan als kennelijk ongegrond maar dat de beroepen voor het overige ongegrond zijn.
21. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2999) volgt dat de vernietiging van de afdoening van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond tot gevolg heeft dat de gehele besluiten worden vernietigd. Nu uit wat hiervoor is overwogen echter is gebleken dat er geen grond voor verlening van de gevraagde asielvergunningen bestaat, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand laten.
22. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde in drie samenhangende zaken beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond voor zover verweerder de asielaanvragen van eisers heeft afgedaan als kennelijk ongegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.496 (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.