ECLI:NL:RBDHA:2021:11173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
AWB-21_5929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan cursus verantwoord rijgedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Tahiri el Osruti, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Dit besluit was genomen omdat verzoeker niet had meegewerkt aan een verplichte cursus over verantwoord rijgedrag en de bijbehorende uitvoeringskosten niet had betaald. Verzoeker betoogde dat hij de factuur voor deze kosten niet had ontvangen en dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het CBR verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren, aangezien verzoeker de uitvoeringskosten niet binnen de gestelde termijn had betaald. De voorzieningenrechter achtte het niet aannemelijk dat verzoeker de factuur niet had ontvangen, gezien de bewijsstukken van verzending door het CBR. Bovendien werd opgemerkt dat de gevolgen van de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet onevenredig waren, aangezien verzoeker de mogelijkheid had om zijn rijbewijs te herwinnen door alsnog mee te werken aan de cursus.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven en dat er geen reden was om de ongeldigverklaring van het rijbewijs tijdens de bezwaarprocedure op te heffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5929

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het rijbewijs van verzoeker is ongeldig verklaard, omdat hij niet heeft meegewerkt aan een cursus over verantwoord rijgedrag. Verweerder is tot deze conclusie gekomen, omdat verzoeker de uitvoeringskosten niet heeft betaald. Dit ziet verweerder als het niet meewerken aan de cursus.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker betoogt dat hij de factuur voor de uitvoeringskosten niet heeft ontvangen. Hij zou deze factuur, net zoals hij heeft gedaan met de factuur voor de opleggingskosten, tijdig hebben betaald. Verder voert hij aan dat hij vrachtwagenchauffeur van beroep is en zijn werk zonder rijbewijs niet kan uitvoeren en geen inkomen kan genereren.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 moet het CBR direct het rijbewijs ongeldig verklaren als geen medewerking wordt verleend aan een opgelegde maatregel zoals een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. [1] Het CBR heeft geen beoordelings- of beleidsruimte. Als niet verlenen van medewerking wordt bijvoorbeeld aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn die is aangegeven bij het besluit waarbij de maatregel is opgelegd. [2]
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Vaststaat dat verzoeker de uitvoeringskosten niet binnen de gestelde termijn, te weten vóór 3 augustus 2021, heeft betaald, terwijl de gevolgen daarvan onder meer duidelijk zijn beschreven in het besluit van 7 april 2021 en de daarbij behorende bijlagen. Dat verzoeker de factuur niet heeft ontvangen, acht voorzieningenrechter niet aannemelijk. In het besluit van 7 april 2021 is aangekondigd dat verzoeker de factuur voor de uitvoeringskosten ontvangt nadat hij de opleggingskosten heeft voldaan. Bij brief van 25 mei 2021, heeft verweerder verzoeker de factuur voor de uitvoeringskosten van de cursus toegestuurd. Die brief is zowel per aangetekende post als niet-aangetekende post verzonden. Op 20 juli 2021 heeft verweerder verzoeker eraan herinnerd dat de uitvoeringskosten uiterlijk op 3 augustus 2021 moeten zijn betaald. De voorzieningenrechter acht het niet waarschijnlijk dat verzoeker géén van deze brieven heeft ontvangen, mede gelet op het feit dat verzoeker kennelijk wel de overige brieven heeft ontvangen. Uit de Track&Trace gegevens van PostNL blijkt dat de brief van 25 mei 2021 op eisers adres is bezorgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ervan kunnen uitgaan dat de brieven verzoeker hebben bereikt. Het blijft verzoekers verantwoordelijkheid om ook de factuur voor de uitvoeringskosten tijdig te betalen. Hij heeft daarvoor ruimschoots de tijd gehad.
6. Omdat verzoeker niet de uitvoeringskosten heeft betaald, was verweerder verplicht het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren. Verweerder heeft geen ruimte om een belangenafweging te maken. Daarom kan geen rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen doen.
7. In zeer uitzonderlijke gevallen kan een rechter oordelen dat de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [3] Van dergelijke gevolgen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat verzoeker niet kan werken en daardoor geen inkomsten kan genereren, is geen omstandigheid die de wetgever niet heeft voorzien. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker hierdoor in zijn belangen wordt geschaad, maar dit individuele belang van verzoeker kan niet zwaarder wegen dan het algemene belang van de verkeersveiligheid. Daarbij komt dat het besluit tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs er niet aan in de weg staat dat verzoeker een nieuw rijbewijs kan verkrijgen zodra hij alsnog meewerkt aan de cursus. Gebleken is dat verweerder verzoeker op 8 september 2021 een factuur heeft gestuurd voor de cursus over verantwoord rijgedrag, zodat hij na betaling alsnog de cursus kan volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de gevolgen van de Regeling in dit geval onevenredig uitwerken.
Conclusie
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand kan blijven en dat er geen reden is om de ongeldigverklaring van het rijbewijs tijdens de bezwaarprocedure op te heffen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1552.
2.Zie artikel 9, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1877.