Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2021 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Tahiri el Osruti, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Dit besluit was genomen omdat verzoeker niet had meegewerkt aan een verplichte cursus over verantwoord rijgedrag en de bijbehorende uitvoeringskosten niet had betaald. Verzoeker betoogde dat hij de factuur voor deze kosten niet had ontvangen en dat hij zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat het CBR verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren, aangezien verzoeker de uitvoeringskosten niet binnen de gestelde termijn had betaald. De voorzieningenrechter achtte het niet aannemelijk dat verzoeker de factuur niet had ontvangen, gezien de bewijsstukken van verzending door het CBR. Bovendien werd opgemerkt dat de gevolgen van de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet onevenredig waren, aangezien verzoeker de mogelijkheid had om zijn rijbewijs te herwinnen door alsnog mee te werken aan de cursus.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven en dat er geen reden was om de ongeldigverklaring van het rijbewijs tijdens de bezwaarprocedure op te heffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.