ECLI:NL:RBDHA:2021:11116
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in verband met medische zorg en coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Indiase eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris was afgewezen. Eiser verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich op het standpunt stelde dat de medische zorg in India beschikbaar was en dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar India een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat de reisbeperkingen als gevolg van de coronamaatregelen geen invloed hadden op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij geen toegang had tot de benodigde medische zorg in India.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van de onbeschikbaarheid van medische zorg bij de eiser lag. Eiser had weliswaar informatie over de kosten van de behandeling in India overgelegd, maar dit was niet voldoende om aan te tonen dat hij deze zorg niet kon betalen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in India geen toegang had tot de noodzakelijke medische zorg en verklaarde het beroep ongegrond.