In deze zaak hebben twee Ghanese zussen, eiseres I en eiseres II, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel verblijf bij hun referent. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna de zussen in beroep gingen bij de Rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft op 11 mei 2021 de zitting gehouden via een Skype-verbinding, waarbij de zussen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. T.F.W. Kouwenhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zussen niet in het gelijk zijn gesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat niet voldoende was aangetoond dat eiseres I het biologische kind van de referent is en dat er sprake is van een gezinsleven tussen hen. De rechtbank heeft de argumenten van de zussen, waaronder de verlate geboorteregistratie en de afwezigheid van bewijs van een hechte persoonlijke band, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de zussen niet voldeden aan de voorwaarden voor verblijf op basis van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van beide zussen ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres I tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier.