Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft op 9 februari 2016 een asielaanvraag ingediend en hieraan ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom en hij naar aanleiding hiervan niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst nu hij wordt gezocht door de autoriteiten.
2. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 14 december 2017 afgewezen. Dit besluit is bij uitspraak van 16 augustus 2019 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem,vernietigd. Dit omdat het weerwoord van Bureau Documenten van 16 april 2019 ten aanzien van de door eiser overgelegde contra-expertise van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) van 22 maart 2019 niet inzichtelijk en concludent is, wat maakt dat verweerder het oordeel van Bureau Documenten over de overgelegde dagvaardingen - als opgenomen in het onderzoeksrapport van 28 december 2016 - niet ten grondslag mocht leggen aan het in die zaak bestreden besluit. Die uitspraak staat in rechte vast.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig geacht, omdat zijn motieven voor de afwending van de islam en de bekering tot het christendom oppervlakkig, vaag en onvoldoende inzichtelijk zijn. Verder heeft eiser slechts algemene kennis over het christendom en geldt dat zijn kerkbezoek en doop in Nederland de bekering op zichzelf niet aannemelijk maken. Bureau Documenten heeft op 16 juni 2020 een nieuw weerwoord op de door eiser overgelegde contra-expertise uitgebracht en verweerder handhaaft onder verwijzing naar dit weerwoord zijn standpunt dat de door eiser overgelegde dagvaardingen mogelijk niet echt zijn. De door eiser gestelde problemen naar aanleiding van zijn bekering tot het christendom acht verweerder dan ook ongeloofwaardig.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser vindt dat verweerder zijn verklaringen over de droom die leidde tot zijn bekering, het vertellen over die droom aan zijn familie, de tijdlijn naar het moment van zijn bekering en de verstopplaats van de bijbel ten onrechte onvoldoende aannemelijk en/of tegenstrijdig acht. Ook wordt eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij onvoldoende kennis heeft van het christendom. Verder verwijst eiser naar twee verklaringen van de voorganger van de christelijke gemeente de Bron en de oudste van de Evangelische Gemeente Gods, d.d. 7 november 2020. Ook verzoekt eiser de zienswijze van 15 juli 2020 als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert ten slotte aan dat ook het (nieuwe) weerwoord van Bureau Documenten van 16 juni 2020 niet afdoet aan de contra-expertise van het NFO en verweerder dan ook ten onrechte stelt dat de dagvaardingen mogelijk niet echt zijn.
5. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
6. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De gestelde bekering tot het christendom
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn plotselinge bekering tot het christendom na het hebben van één bijzondere droom niet middels overtuigende verklaringen aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder mag van eiser verwachten dat hij inzichtelijk weet te maken en overtuigend kan verklaren hoe hij tot deze stap kwam en wat daarbij zijn afwegingen waren. Dit temeer nu hij opgevoed is binnen het islamitische geloof, hij dit geloof ook praktiseerde en eiser nog geen kennis had over het christelijk geloof. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers verklaringen dat hij vervolgens ook over die droom heeft verteld aan zijn vrouw, moeder en oudere broer nog verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. De gezinsleden van eiser zijn immers – zoals volgt uit eisers eigen verklaringen tijdens het nader gehoor - strenggelovig en eiser wist van de risico’s die bekering tot het christendom met zich brengt in Iran.
8. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de tijdlijn wat betreft zijn bekering. Enerzijds verklaart eiser tijdens het aanmeldgehoor dat hij zich vijf maanden geleden in een droom heeft bekeerd tot het christendom. Ook tijdens het eerste gehoor verklaart eiser dat hij zich vijf of zes maanden voor zijn komst naar Nederland, dus rond september/oktober 2015, een christen voelde. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser echter dat hij zijn droom eind 2014/begin 2015 heeft gehad en uit zijn verklaringen blijkt dat hij zich na die droom en de daaropvolgende gesprekken met Nahid en haar zus al christen voelde. Dat er een half jaar verstreken is tussen het aanmeldgehoor (18 februari 2016) en het eerste en nader gehoor (15 en 17 september 2016) is geen afdoende verklaring voor deze tegenstrijdigheden, temeer nu uit het voorgaande volgt dat ook de verklaringen van eiser tijdens het eerste gehoor wisselend zijn ten opzichte van zijn verklaringen tijdens het nader gehoor.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder niet ten onrechte gesteld dat eiser oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van zijn kennis van het christendom. Nu eiser verklaart dat hij actief betrokken is bij kerkelijke gemeenten en hij samenkomsten en (bijbelstudie)activiteiten bezoekt, mocht verweerder in dit verband meer van eiser verwachten. Het betoog van eiser dat hij binnen de Iraanse cultuur in het openbaar niet veel kennis kon opdoen van een ander geloof en het eiser ook niet ging om alle details van het christendom, doet hier niet aan af. Zoals verweerder terecht stelt was eiser ten tijde van het nader gehoor al meer dan een half jaar in Nederland en had hij alhier een bepaalde mate van kennis kunnen opdoen.
10. Ten aanzien van de door eiser overgelegde doopkaart, de verklaring van de Pinkstergemeente Ichtus, de verklaring van de Protestantse gemeente Zaandam, de bij de zienswijze van 20 november 2017 overgelegde stukken, de op 30 november 2017 overgelegde verklaringen en geloofsbelijdenis en de in beroep overgelegde verklaringen van de voorganger van de christelijke gemeente de Bron en de oudste van de Evangelische Gemeente Gods, d.d. 7 november 2020, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechterkunnen verklaringen van derden dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar laten die onverlet dat de vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Daarbij moet verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar motiveren hoe hij de verklaringen van derden weegt in het licht van de afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de overgelegde stukken daadwerkelijk en kenbaar gemotiveerd betrokken in het voornemen en het bestreden besluit en heeft hij ten aanzien van de in beroep overgelegde stukken ter zitting een gemotiveerde reactie gegeven. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de overgelegde stukken, mede gelet op wat in het voorgaande is overwogen, niet alsnog de gestelde bekering van eiser geloofwaardig maken. Alhoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser (actief) betrokken is bij verschillende kerken, hij regelmatig de zondagse kerkdiensten bezoekt, hij deelneemt aan gemeentelijke (bijbelstudie)activiteiten en eiser verbonden is met de kerkgemeenschap en daar warme relaties heeft opgebouwd, kan niet enkel hieruit worden afgeleid dat eiser oprecht bekeerd is. De verklaring van getuige [getuige] ter zitting bevestigt het beeld dat voortvloeit uit de genoemde overgelegde stukken, maar kan om dezelfde redenen niet tot een ander oordeel leiden.
De gestelde problemen door bekering tot het christendom
11. Ter ondersteuning van zijn relaas over de problemen die hij heeft ondervonden als gevolg van zijn bekering, heeft eiser drie dagvaardingen overgelegd. Deze zijn door Bureau Documenten onderzocht en mogelijk niet echt bevonden. De rechtbank overweegt dat in de eerdergenoemde uitspraak van 16 augustus 2019 is geoordeeld dat de contra-expertise van het NFO het deskundigenadvies van Bureau Documenten van 28 december 2016 in beginsel met succes heeft bestreden. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat het weerwoord van Bureau Documenten van 29 maart 2019 niet inzichtelijk en concludent is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder het weerwoord ter zitting nader heeft toegelicht en verklaart dat gelet op het referentiemateriaal van Bureau Documenten, de door eiser overgelegde dagvaardingen gelet op het formaat en de printtechniek, zien op twee verschillende periodes. Verweerder heeft echter ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag welke de in het weerwoord bedoelde verschillende periodes zijn waarin er andere formaten en technieken werden gebruikt. Daarom heeft de rechtbank eiser gevolgd in zijn standpunt dat uit het weerwoord lijkt te volgen dat verweerder niet meer de laatste vorm van zekerheid als uitgangspunt neemt en lijkt te stellen dat de dagvaardingen niet authentiek (kunnen) zijn.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder op 16 juni 2020 een nieuw weerwoord van Bureau Documenten heeft overgelegd, welke ten grondslag ligt aan het bestreden besluit wat in deze procedure ter beoordeling voorligt. Verweerder handhaaft onder verwijzing naar dit weerwoord zijn standpunt dat de door eiser overgelegde dagvaardingen mogelijk niet echt zijn. Op pagina 6 van het weerwoord staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“In 2010 is in Iran gestart met een elektronisch systeem voor juridische documenten. Vanaf dit jaartal worden dagvaardingen verstrekt in een andere verschijningsvorm, waarbij de basis- en variabele gegevens zijn aangebracht middels een reproductietechniek (toner). Het elektronisch systeem van deze documenten wordt geleidelijk in het hele land ingevoerd, waarbij men is gestart in de grote steden. Dat in een plaats het elektronisch systeem nog niet is ingevoerd, betekent dat juridische documenten dan nog steeds verstrekt worden volgens het oude systeem met de daarbij behorende verschijningsvormen van juridische documenten.”
13. De rechtbank stelt vast dat het nieuwe weerwoord van Bureau Documenten van 16 juni 2020 aanvullende informatie bevat ten opzichte van het weerwoord van 29 maart 2019, waaronder met name de toevoeging van de onder 12 opgenomen tekst. Uit dit nieuwe weerwoord volgt - zoals verweerder ook ter zitting nader heeft toegelicht - dat Iraanse dagvaardingen vanaf 2010 als gevolg van de invoering van een nieuw elektronisch systeem een andere verschijningsvorm (zowel een ander formaat als een andere druktechniek) hebben gekregen. Gelet op de geleidelijke invoering komen zowel de nieuwe als de oude vorm tegelijkertijd voor in Iran. Het enkele feit dat de documenten in kwestie het oude formaat hebben, betekent dan ook nog niet dat deze niet authentiek zijn. Afwijkend is echter de combinatie van het feit dat oude formaat is gebruikt met het feit dat de gegevens daarop zijn aangebracht met de nieuwe reproductietechniek (met toner) en dat weliswaar de oude manier van nummering (in een driedeling) is gebruikt, maar dat dit nummer – anders dan gebruikelijk – niet het afdelingsnummer van de betreffende rechtbank bevat. De rechtbank is van oordeel dat deze vaststellingen in combinatie met de weergegeven algemene informatie voldoende inzichtelijk zijn en de conclusie van het weerwoord en het oorspronkelijke onderzoeksrapport dat de dagvaardingen mogelijk niet echt zijn, kunnen dragen. Dit temeer nu de ingediende contra-expertise – zoals in het weerwoord terecht wordt opgemerkt – niet ingaat op concreet vergelijkingsmateriaal, maar vooral algemene stellingen bevat. Verweerder mocht het rapport van Bureau Documenten van 28 december 2016 dan ook ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
14. Verder heeft verweerder in dit onderdeel van het relaas niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser – gelet op de mogelijke gevolgen – niet voorzichtiger is geweest met de bijbel die hij in huis had, aangezien hij deze tussen een paar tijdschriften naast zijn bed heeft bewaard. De stelling dat daarmee onvoldoende aandacht is gegeven aan het feit dat volgens eiser de bijbel niet opviel tussen de stapel tijdschriften, maakt dit niet anders. Zelfs als daarvan uit moet worden gegaan, neemt dit immers niet weg dat de bijbel op die plek makkelijk gevonden kon worden.
15. Nu naar het oordeel van de rechtbank de bekering op goede gronden ongeloofwaardig is geacht door verweerder, heeft dit ook gevolgen voor de geloofwaardigheid van de problemen die hij als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden. Hetgeen hiervoor onder 11 tot en met 14 is overwogen doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eiser in dit verband.
16. Eiser heeft ten slotte verzocht haar zienswijze als letterlijk herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op die zienswijze gereageerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan de beroepsgrond hierom al niet slagen.
17. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is ongegrond.
18. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.