ECLI:NL:RBDHA:2021:10820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/616917 / FA RK 21-5726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2021 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De moeder, woonachtig in Nederland, had verzocht om de onmiddellijke teruggeleiding van haar minderjarige kind, geboren in 2011, dat door de vader naar Libanon was meegenomen zonder toestemming. De vader was niet verschenen op de zittingen, ondanks herhaalde oproepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van ongeoorloofde overbrenging van het kind, aangezien de moeder en vader gezamenlijk gezag uitoefenden en de moeder geen toestemming had gegeven voor de overbrenging. De rechtbank heeft de rechtsmacht op basis van artikel 3 Rv vastgesteld, aangezien de moeder in Nederland woonachtig is. De rechtbank heeft de teruggeleiding van het kind gelast, met de verplichting voor de vader om het kind terug te brengen naar Nederland. Tevens is de vader veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de moeder, die in totaal € 11.257,17 bedragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de terugkeer van het kind onmiddellijk moet plaatsvinden, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft benadrukt dat het in het belang van het kind is dat deze zo snel mogelijk terugkeert naar Nederland, gezien het feit dat er sinds medio augustus 2021 geen contact meer is geweest met de vader.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-5726
Zaaknummer: C/09/616917
Datum beschikking: 30 september 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 23 augustus 2021 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Groenleer te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [gemeente 1] , verblijvende te Libanon op een onbekend adres.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief 23 september 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 7 september 2021 is de zaak ter videozitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door mr. M. Verkerk, waarnemend voor mr. M. Groenleer, alsmede [medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming. De vader is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter zitting verschenen.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M. Dam. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is gesproken over de mogelijkheid van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Nu de vader niet is verschenen hebben partijen daar geen gebruik van kunnen maken.
Op 28 september 2021 is de behandeling ter videozitting (Skype) van de enkelvoudige kamer voortgezet. Het betrof een gecombineerde behandeling van zowel de onderhavige procedure als de procedure bekend onder zaaknummer C/09/617928 en rekestnummer FA RK 21-6248 (verzoek vervangende toestemming afgifte noodpaspoort). In de laatstgenoemde procedure zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist op 30 september 2021.
Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, alsmede [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De vader is – hoewel behoorlijk opgeroepen, tevens per e-mail en door middel van een advertentie in de Staatscourant van [datum] 2021 nr. [nummer 1] – niet ter zitting verschenen.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht:
de onmiddellijke teruggleiding te gelasten van [voornaam minderjarige] naar Nederland, meer specifiek naar [gemeente 2] , uiterlijk per omgaande, althans uiterlijk op een datum als de rechtbank juist acht, waarbij de vader [voornaam minderjarige] dient terug te brengen en te bevelen, indien de vader nalaat [voornaam minderjarige] terug te brengen, dat de vader [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk per omgaande, althans uiterlijk op een datum als de rechtbank juist acht, opdat de moeder [voornaam minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
de vader te veroordelen tot betaling van € 16.687,59 aan de moeder ter zake van de tot op heden door de moeder gemaakte en nog te maken kosten in verband met de teruggeleiding van [voornaam minderjarige] naar Nederland;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft geen verweer gevoerd.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 18 oktober 2013 is een zorgregeling vastgesteld waarbij bepaald is dat [voornaam minderjarige] bij de vader zal zijn iedere week op woensdag en zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur en eenmaal in de twee weken van vrijdagmiddag 17.30/18.00 uur tot zaterdagmiddag 17.00 uur met een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen.
- De moeder heeft de vader toestemming gegeven voor een vakantie in Libanon met [voornaam minderjarige] van 16 juli 2021 tot en met 30 juli 2021; de vader en [voornaam minderjarige] zijn hierna niet teruggekeerd naar Nederland.
- De vader heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en [voornaam minderjarige] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- De moeder heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer 2] .

Beoordeling

Rechtsmacht
De moeder heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ook ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat [voornaam minderjarige] is overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Libanon – is geen partij bij het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 Rv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de moeder (verzoekster) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085) en de beschikkingen van het hof Den Haag van 28 augustus 2019 (ECLI:GHDHA:2019:2286) en 19 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
Hoewel Libanon geen partij is bij het Verdrag, past de rechtbank op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet het Verdrag analoog toe.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Onweersproken is dat [voornaam minderjarige] onmiddellijk voor haar vasthouding in Libanon haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Tevens is onweersproken dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu daarnaast onweersproken is dat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Libanon en dat de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Libanon is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder naar Nederlands recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Libanon aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van [voornaam minderjarige] in Libanon en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige] in Libanon is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van [voornaam minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige] te volgen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Schorsing tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat zij zo snel mogelijk terugkeert naar Nederland, te meer nu van vader al sinds medio augustus 2021 taal noch teken is vernomen, ondanks pogingen van de moeder en de rechtbank met hem in contact te komen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen.
(Proces)kosten
De moeder heeft bij brief van 23 september 2021, die ook per e-mail aan de vader is gezonden, de (proces)kosten als volgt gespecificeerd:
˗ griffierecht € 309,--
˗ advocaatkosten tot en met 1 september 2021 € 3.015,93
˗ vertaalkosten € 1.173,70
˗ overige kosten € 1.938,96
˗ advocaatkosten over september 2021 (naar verwachting) € 6.000,--
˗ deurwaarderskosten (geschat) € 250,--
˗ reis- en verblijfskosten in verband met ophalen [voornaam minderjarige] (geschat) € 4.000,--
Ter zitting heeft de advocaat aangegeven dat de kosten die zien op het niet door kunnen gaan van de vakantie van de moeder met [voornaam minderjarige] naar Turkije geschrapt kunnen worden. Van het bedrag ‘overige kosten’ dienen daarom de bedragen € 98,-- en € 1.332,42 te worden afgetrokken.
Ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de vader worden veroordeeld tot betaling van de door de moeder gemaakte kosten in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van [voornaam minderjarige] naar Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van de onderhavige zaak, de vader, die verantwoordelijk is voor de ontvoering van [voornaam minderjarige] naar Libanon en daarvoor een heimelijk en vooropgezet plan lijkt te hebben gehad, in dit geval veroordeeld dient te worden in de tot op heden door de moeder in verband met de onderhavige teruggeleidingsprocedure gemaakte kosten en nog te maken (deurwaarders)kosten. De door de moeder opgevoerde reis- en verblijfskosten in verband met het ophalen van [voornaam minderjarige] zal de rechtbank afwijzen, nu nog onzeker is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden en zo ja, hoe hoog deze kosten zullen zijn. Onduidelijk is nog op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan deze beschikking. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vader veroordelen tot betaling aan de moeder van een bedrag van € 11.257,17.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
naar Nederland waarbij de vader [voornaam minderjarige] dient terug te brengen naar Nederland, meer specifiek [gemeente 2] , en beveelt, indien de vader nalaat [voornaam minderjarige] terug te brengen naar Nederland, dat de vader [voornaam minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten onmiddellijk aan de moeder zal afgeven, opdat de moeder [voornaam minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de door haar in verband met de onderhavige teruggeleidingsprocedure gemaakte kosten en nog te maken deurwaarderskosten van in totaal € 11.257,17 (zegge: elfduizend tweehonderd zevenenvijftig euro en zeventien eurocent);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.