4.2.Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Zweden in strijd handelt met het verbod op refoulement, is de rechtbank van oordeel dat Nederland bij overdracht van eiseres aan Zweden zich ook niet schuldig kan maken aan indirect refoulement.
5. Indien eiseres meent dat het huidige Zweedse beleid strijdig is met artikel 3 van het EVRM, staat het haar vrij daarover vanuit Zweden te klagen bij het EHRM. Dit is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 december 2009.Eiseres’ betoog ter zitting dat de termijn waarbinnen zij kan klagen bij het EHRM is verstreken en daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard leidt niet tot een ander oordeel. Indien dit zo is dan heeft eiseres alsnog toegang tot het EHRM. Dat kan bijvoorbeeld door in Zweden een opvolgende aanvraag in te dienen of daar (wanneer zich dat voordoet) op te komen tegen feitelijke uitzetting naar Syrië. Artikel 3 van het EVRM heeft een absoluut karakter en brengt met zich dat indien zich procedurele belemmeringen voordoen de Zweedse rechter een zogenaamde Bahaddar-beoordeling van het 3 EVRM-risico moet maken.Hij zal dan moeten onderzoeken of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden voordoen die onmiskenbaar tot het oordeel leiden dat sprake is van strijd met artikel 3 van het EVRM. Vervolgens kan ook deze beoordeling worden voorgelegd aan het EHRM.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de Afdeling zijn lijn van 9 december 2009 in de uitspraak van 4 november 2020heeft verlaten. Volgens eiseres volgt daaruit dat niet getoetst moet worden aan artikel 3 van het EVRM, maar aan artikel 4 van het Handvest. Eiseres ziet voor haar standpunt steun in de uitspraak van 15 juli 2021van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
7. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Uit de uitspraak van
4 november 2020 is niet af te leiden dat de Afdeling de lijn van 9 december 2009 heeft verlaten. In de eerste plaats wordt de uitspraak van 9 december 2009 daar niet in genoemd. In de uitspraak van 4 november 2020 staat wel dat de keuze om te toetsen aan artikel 4 van het Handvest in plaats van artikel 3 van het EVRM is ingegeven doordat het recht van de Unie ten uitvoer wordt gebracht. Dat betekent echter nog niet dat een Dublinrechter in dergelijke gevallen gehouden is om (alleen) aan artikel 4 van het Handvest te toetsen. Bovendien maakt het inhoudelijk niet uit of de Dublinrechter aan artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest toetst. Uit artikel 52 van het Handvest volgt namelijk dat artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte hebben. Dat heeft als uitwerking dat de Dublinrechter eveneens door aan artikel 3 van het EVRM te toetsen tot een rechtens juiste beoordeling kan komen.
Twijfel aan de uitleg van het Unierecht?
8. Op de zitting is ook uitgebreid gesproken over de uitspraak van 14 september 2021 van de voorzieningenrechter, zittingsplaats 's-Hertogenbosch.Het is onmiskenbaar dat die uitspraak een uitvoerig exposé vormt over de Dublinverordening, artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Echter ziet deze rechtbank en zittingsplaats in deze procedure geen reden om te twijfelen aan de uitleg van het Unierecht. In beide situaties, dus of nu wel of niet aannemelijk is dat Zweden in strijd handelt met het verbod op refoulement is het de rechtbank duidelijk hoe het Unierecht moet worden uitgelegd. Namelijk:
(1) indien niet aannemelijk is dat Zweden in strijd handelt met het verbod op refoulement kan eiseres op grond van de Dublinverordening worden overgedragen aan Zweden;
(2) indien wel aannemelijk is dat Zweden in strijd handelt met het verbod op refoulement voorkomt dit verbod dat eiseres op grond van de Dublinverordening wordt overgedragen aan Zweden.
Gelet op het absolute karakter van artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de uitleg van het Unierecht.
Verschil in bescherming onwenselijk
9. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het gelet op het gemeenschappelijk Europees asielstelsel onwenselijk is dat er tussen Nederland en Zweden een verschil in bescherming bestaat, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres is er, als eerder gezegd, niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Zweden in strijd handelt met het verbod op refoulement. Daarin bestaat tussen Nederland en Zweden geen verschil. Indien eiseres meent dat het niet wenselijk is dat Zweden en Nederland niet precies dezelfde rechten toekennen aan Syriërs, dan staat het haar vrij daarover te klagen bij de Zweedse autoriteiten. Als eerder gezegd, zo lang Zweden artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest niet schendt, ziet de rechtbank geen belemmering voor overdracht van eiseres aan Zweden. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Omdat met deze uitspraak op het beroep van eiseres is beslist, bestaat er geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.