ECLI:NL:RBDHA:2021:10638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
NL21.12815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling asielaanvraag en inreisverbod van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die buiten behandeling was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de buitenbehandelingstelling onterecht was, omdat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser niet de benodigde informatie had verstrekt. Eiser had in zijn zienswijze voldoende nieuwe elementen aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag niet buiten behandeling had mogen worden gesteld en dat het opgelegde inreisverbod van tien jaar eveneens niet kon standhouden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij de rechtbank opmerkte dat indien verweerder geen nieuw gehoor aan eiser aanbiedt, dit goed gemotiveerd moet worden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft verder meegedeeld dat het op 17 augustus 2018 tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit, inhoudende dat eiser binnen vier weken Nederland moet verlaten, nog steeds van kracht is. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.12816, op 27 augustus 2021 op zitting behandeld in de locatie Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt geen nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.2.
Eiser heeft op 9 november 2016 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Deze asielaanvraag is bij beschikking van 27 november 2016 afgewezen. Het beroep hiertegen is door de rechtbank bij uitspraak van 30 december 2016 (AWB 16/27523) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 20 januari 2017 (201700192/1/V1) bevestigd.
1.3.
Op 3 maart 2017 heeft eiser zijn tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 27 oktober 2017 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep hiertegen bij uitspraak van 23 november 2017 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten (NL17.12071). Deze uitspraak heeft de Afdeling bij uitspraak van 2 januari 2018 (201709503/1/V2) bevestigd.
1.4.
Op 10 februari 2018 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 19 februari 2018. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 21 maart 2018 door de rechtbank gegrond verklaard (NL18.3628). Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 17 augustus 2018 een nieuw besluit genomen, waarbij de aanvraag opnieuw is afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 7 januari 2020 gegrond verklaard (NL18.16711). Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft dit hoger beroep bij uitspraak van 16 oktober 2020 (202000821/1/V3) gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2020 vernietigd en het beroep van eiser tegen het besluit van 17 augustus 2018 alsnog ongegrond verklaard.
1.5.
Op 6 juni 2021 is eiser staande gehouden op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Gedurende deze staandehouding heeft eiser aangegeven dat hij opnieuw een asielaanvraag wil indienen. Het bestreden besluit ziet op deze – vierde – asielaanvraag van eiser.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vierde asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Verweerder stelt in dit verband dat eiser heeft nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag, nu eiser heeft geweigerd om de overgelegde documenten tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ mondeling toe te lichten alsmede te laten vertalen en hij in zijn zienswijze verklaringen naar voren heeft gebracht die hij tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ al naar voren had kunnen en moeten brengen. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd, omdat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt.
Buitenbehandelingstelling asielaanvraag
3. Eiser betoogt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Daartoe voert hij aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om hem in persoon te horen en in de gelegenheid te stellen om bewijs over te leggen en dit toe te lichten. Eiser verwijst daarbij naar artikel 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verder voert eiser hiertoe aan dat hij bij zijn zienswijze nieuwe informatie en vertaalde documenten heeft verstrekt die dienen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet de Russische nationaliteit heeft. Verweerder heeft miskend dat dit nieuwe feiten zijn, aldus eiser.
3.1.
Het gaat in deze zaak om een opvolgende asielaanvraag. Als een vreemdeling een opvolgende asielaanvraag indient, beoordeelt verweerder in de regel eerst of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw (hierna ook: novum-beoordeling). Is er geen sprake van nieuwe elementen of bevindingen – zie de Afdelingsuitspraak van 28 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0767, voor de betekenis hiervan – dan zal dit in beginsel leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag. Is er wel sprake van nieuwe elementen of bevindingen dan zal er een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag volgen (zie paragraaf C1/4.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)).
3.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. In dit artikellid – dat een implementatie vormt van artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn, welk artikel ziet op gevallen waarin een asielverzoek impliciet wordt ingetrokken of waarin impliciet van een asielverzoek wordt afgezien – staat dat een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. In artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) is bepaald dat verweerder een aanvraag buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag.
3.3.
Uit de vorige twee overwegingen volgt dat verweerder een opvolgende asielaanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling kan stellen als de vreemdeling, na daartoe twee keer in de gelegenheid te zijn gesteld (hierna ook: informatieverzoek), nalaat om informatie te verstrekken op grond waarvan beoordeeld kan worden of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
3.4.
Op 14 juni 2021 heeft het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ (via een videoverbinding) plaatsgevonden. Eiser heeft om meerdere redenen geweigerd om tijdens dit gehoor een toelichting te geven op zijn opvolgende asielaanvraag. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser tijdens dit gehoor (meer dan) tweemaal in de gelegenheid is gesteld om informatie te verstrekken die van belang is voor zijn aanvraag en dat daarmee reeds is voldaan aan het voorschrift van artikel 3.45b, eerste lid, van het VV dat er aan de vreemdeling twee informatieverzoeken moeten worden gedaan. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. De rechtbank ziet namelijk – in zijn algemeenheid bezien – een gehoor als één geheel en daarom, ondanks dat daarin meerdere keren is gevraagd om informatie te verstekken, als één informatieverzoek als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat het gehoor van 14 juni 2021 niet kan worden aangemerkt als een (eerste) informatieverzoek, omdat verweerder daarbij in strijd met de geldende regels heeft gehandeld. Deze stelling laat de rechtbank echter onbesproken, omdat eiser, gelet op wat er hierna wordt overwogen, geen belang meer heeft bij een beoordeling van deze stelling.
3.5.
Op 14 juni 2021, aangevuld op 21 juni 2021, heeft verweerder een voornemen uitgebracht waarin staat dat hij van plan is de asielaanvraag van eiser buiten behandeling te stellen. In dit voornemen heeft verweerder meegedeeld dat eiser bij zijn zienswijze alsnog documenten kan indienen, die dan bij de besluitvorming zullen worden betrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat dit voornemen een informatieverzoek is als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV. Of dit nu het tweede informatieverzoek is, zoals verweerder subsidiair stelt (zie in dit verband ook paragraaf C2/8 van de Vc), of het eerste informatieverzoek, zoals eiser stelt, laat de rechtbank in het midden, want in beide gevallen geldt het volgende.
3.6.
Eiser heeft op 28 juni 2021 in reactie op het voornemen – zijnde een (eerste dan wel tweede) informatieverzoek als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV – een zienswijze ingediend, gevolgd door een aanvullende zienswijze op 19 juli 2021. In deze aanvullende zienswijze heeft eiser voor het eerst verklaard van wie hij zijn Russische paspoort heeft gekocht, te weten een Russische zakenman genaamd [naam persoon] . Als bijlage bij de aanvullende zienswijze zijn gevoegd een vertaald transcript van een gesprek waarin de naam van deze Russische zakenman wordt genoemd alsmede enkele onvertaalde Russische documenten.
3.7.
In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op de verklaring van eiser in de zienswijze over de Russische zakenman en op het transcript. Verweerder heeft daarover in het bestreden besluit (onder meer) overwogen dat het transcript summier van aard is, dat daaruit niet blijkt dat eiser via voormelde Russische zakenman een paspoort heeft verkregen en dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling te vrezen voor deze zakenman. Naar het oordeel van de rechtbank draagt deze overweging in het bestreden besluit het karakter van een novum-beoordeling. Verweerder heeft dit ter zitting, desgevraagd, min of meer beaamd.
3.8.
Op 20 juli 2021 heeft eiser aan verweerder toegestuurd de vertaling van de documenten die als bijlage aan de aanvullende zienswijze waren gehecht. Dit betreffen onder andere een document van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Rusland uit 2005, waarin staat dat eiser geen staatsburger van de Russische Federatie is, en een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (drie jaar) die op 17 november 2011 door de Russische Migratiedienst aan eiser is verleend. De rechtbank overweegt, en dit heeft verweerder ter zitting bevestigd, dat deze documenten niet (kenbaar) bij het bestreden besluit zijn betrokken. Dit had verweerder wel dienen te doen. Dit levert op zichzelf reeds een gebrek in het bestreden besluit op. Ter zitting heeft verweerder alsnog een standpunt ingenomen over deze documenten. Ook dit standpunt draagt het karakter van een novum-beoordeling. Ook dit heeft verweerder ter zitting beaamd.
3.9.
Gelet op het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat de informatie die eiser in de zienswijze en de aanvullingen daarop naar voren heeft gebracht, informatie betreft die voldoende is om te beoordelen of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Een dergelijke novum-beoordeling is door verweerder in het bestreden besluit en ter zitting ook in enige mate verricht. Dit maakt, in aanmerking genomen overweging 3.3., dat ten tijde van het bestreden besluit niet werd voldaan aan de voorwaarden om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling te stellen, zodat verweerder niet bevoegd was zulks te doen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld. Dit betekent dat de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag geen stand kan houden. De beroepsgrond slaagt.
Terugkeerbesluit
4. Eiser heeft beroepsgronden gericht tegen het terugkeerbesluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder echter geen (nieuw) terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd, maar slechts meegedeeld dat het op 17 augustus 2018 uitgevaardigde terugkeerbesluit nog van kracht is. Dit terugkeerbesluit staat bovendien in rechte vast. Gelet hierop kan de rechtbank zich in deze uitspraak niet uitlaten over de rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit. De beroepsgronden tegen dit terugkeerbesluit blijven dan ook onbesproken.
Inreisverbod
5. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3349, (waarin net als in deze zaak sprake was van een in rechte vaststaand terugkeerbesluit) het volgende overwogen.
“ Tussen de afwijzing van de door de vreemdeling ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het in hetzelfde besluit vervatte inreisverbod bestaat een nauwe verwevenheid. Als in bezwaar, beroep of hoger beroep blijkt dat de staatssecretaris die aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, dan kan het inreisverbod evenmin standhouden.”
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond om te oordelen dat de door de Afdeling bedoelde ‘nauwe verwevenheid’ niet (of in mindere mate) bestaat tussen een negatieve beslissing op een asielaanvraag – in dit geval: een buitenbehandelingstelling – en het in hetzelfde besluit vervatte inreisverbod. Gelet hierop en op hetgeen is overwogen onder 3.9., kan het aan eiser bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar geen standhouden. De hiertoe strekkende beroepsgrond slaagt dan ook.
Conclusie
6. Het beroep is gezien het vorenstaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 30c, eerste lid, aanhef en onder a, en 66a van de Vw.
7. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is overwogen onder 3.9., geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het primair aan verweerder is om de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling te nemen, in dit verband het nodige onderzoek te verrichten en vervolgens hetgeen eiser in zijn zienswijze aan informatie en documenten naar voren heeft gebracht, in samenhang met elkaar en in het licht van de in eerdere procedures verstrekte informatie, op nieuwe elementen en bevindingen te beoordelen. Dit is in deze procedure, waaronder ter zitting, niet in voldoende mate gebeurd. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van het gebrek, de wijze waarop dit moet worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een voor eiser ongunstig besluit, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de wettelijke beslistermijn. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op de asielaanvraag van eiser. Hierbij merkt de rechtbank op dat indien verweerder zou besluiten om eiser voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit geen nieuw gehoor aan te bieden, hij in dat nieuw te nemen besluit, met inachtneming van Werkinstructie 2019/9, dient te motiveren waarom er geen nieuw gehoor aan eiser is aangeboden.
Proceskosten
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.