3.9.Gelet op het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat de informatie die eiser in de zienswijze en de aanvullingen daarop naar voren heeft gebracht, informatie betreft die voldoende is om te beoordelen of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Een dergelijke novum-beoordeling is door verweerder in het bestreden besluit en ter zitting ook in enige mate verricht. Dit maakt, in aanmerking genomen overweging 3.3., dat ten tijde van het bestreden besluit niet werd voldaan aan de voorwaarden om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling te stellen, zodat verweerder niet bevoegd was zulks te doen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld. Dit betekent dat de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag geen stand kan houden. De beroepsgrond slaagt.
4. Eiser heeft beroepsgronden gericht tegen het terugkeerbesluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder echter geen (nieuw) terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd, maar slechts meegedeeld dat het op 17 augustus 2018 uitgevaardigde terugkeerbesluit nog van kracht is. Dit terugkeerbesluit staat bovendien in rechte vast. Gelet hierop kan de rechtbank zich in deze uitspraak niet uitlaten over de rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit. De beroepsgronden tegen dit terugkeerbesluit blijven dan ook onbesproken.
5. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3349, (waarin net als in deze zaak sprake was van een in rechte vaststaand terugkeerbesluit) het volgende overwogen. “ Tussen de afwijzing van de door de vreemdeling ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het in hetzelfde besluit vervatte inreisverbod bestaat een nauwe verwevenheid. Als in bezwaar, beroep of hoger beroep blijkt dat de staatssecretaris die aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, dan kan het inreisverbod evenmin standhouden.”
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond om te oordelen dat de door de Afdeling bedoelde ‘nauwe verwevenheid’ niet (of in mindere mate) bestaat tussen een negatieve beslissing op een asielaanvraag – in dit geval: een buitenbehandelingstelling – en het in hetzelfde besluit vervatte inreisverbod. Gelet hierop en op hetgeen is overwogen onder 3.9., kan het aan eiser bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar geen standhouden. De hiertoe strekkende beroepsgrond slaagt dan ook.
6. Het beroep is gezien het vorenstaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 30c, eerste lid, aanhef en onder a, en 66a van de Vw.
7. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is overwogen onder 3.9., geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij ziet evenmin mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het primair aan verweerder is om de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling te nemen, in dit verband het nodige onderzoek te verrichten en vervolgens hetgeen eiser in zijn zienswijze aan informatie en documenten naar voren heeft gebracht, in samenhang met elkaar en in het licht van de in eerdere procedures verstrekte informatie, op nieuwe elementen en bevindingen te beoordelen. Dit is in deze procedure, waaronder ter zitting, niet in voldoende mate gebeurd. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van het gebrek, de wijze waarop dit moet worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een voor eiser ongunstig besluit, niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel krijgt in zijn zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van de wettelijke beslistermijn. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op de asielaanvraag van eiser. Hierbij merkt de rechtbank op dat indien verweerder zou besluiten om eiser voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit geen nieuw gehoor aan te bieden, hij in dat nieuw te nemen besluit, met inachtneming van Werkinstructie 2019/9, dient te motiveren waarom er geen nieuw gehoor aan eiser is aangeboden.
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).