ECLI:NL:RBDHA:2021:10499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/4037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf naar het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats omdat eiser zijn hoofdverblijf naar het buitenland had verplaatst, wat volgens de nationale wetgeving een grond voor intrekking is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2 maart 2005 in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van gezinshereniging. Echter, na de ontbinding van zijn huwelijk op 24 december 2018 en zijn langdurig verblijf in Marokko, heeft de staatssecretaris de vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 21 maart 2017, de datum waarop eiser uit de Basisregistratie Personen (Brp) was geschrapt.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die aanvoerde dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn, beoordeeld. Eiser stelde dat de intrekking niet gerechtvaardigd was, omdat hij niet de intentie had om zijn hoofdverblijf te verplaatsen en dat zijn langdurig verblijf in Marokko te wijten was aan medische redenen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser zijn hoofdverblijf had verplaatst en dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onevenredig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning ook had kunnen afwijzen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiser recht had op vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft de proceskosten van eiser vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om zich bewust te zijn van de gevolgen van hun verblijf in het buitenland en de voorwaarden die aan hun verblijfsvergunning zijn verbonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4037
[V-nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 maart 2017. Daarnaast heeft verweerder eisers aanvraag tot verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 14 mei 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. de Jong. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 17 februari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om te reageren op een uitspraak van de Afdeling [1] van 29 januari 2021. [2] De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek op de zitting van de meervoudige kamer heeft vervolgens plaatsgevonden op 1 juni 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van de verplichting tot het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank stelt op basis van de overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser is met ingang van 2 maart 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote E.A. Daanen’. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 28 februari 2014.
2.2.
Bij besluit van 11 november 2013 heeft verweerder de vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 16 juli 2013 wegens verplaatsing hoofdverblijf. Eiser was sinds 16 juli 2013 uitgeschreven uit de Brp [3] met als aanduiding ‘Verblijf onbekend waarheen’.
2.3.
Op 11 december 2013 heeft eiser een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 februari 2014 niet in behandeling genomen wegens het niet betalen van de leges. In de begeleidende brief van11 februari 2014 staat dat eiser niet meer ingeschreven staat in de Brp van de gemeente Venray en dat er emigratie staat vermeld na eerder adresonderzoek door de afdeling burgerzaken.
2.4.
Op 10 januari 2014 heeft eiser een aanvraag tot wijziging beperking (in voortgezet verblijf) ingediend. Bij besluit van 1 mei 2014 is ook deze aanvraag niet in behandeling genomen wegens het niet betalen van de leges.
2.5.
Op 30 juli 2014 heeft eiser wederom een aanvraag tot wijziging beperking ingediend. Bij besluit van 21 oktober 2014 is de aanvraag ingewilligd en is aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘voortgezet verblijf’ verleend. Deze vergunning is geldig van 30 juli 2014 tot 30 juli 2019. Bij hetzelfde besluit is het besluit van 11 november 2013 ingetrokken.
2.6.
Op 26 november 2014 is aan eiser een brief gestuurd waarin staat dat hij zijn verblijfsdocument kan ophalen. Deze brief is retour gekomen omdat eiser niet op het bij verweerder bekende Brp-adres woonde.
2.7.
Op 23 juni 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU langdurig ingezetene [4] . Bij besluit van 24 september 2015 is deze aanvraag afgewezen. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Reden voor de afwijzing is dat eiser niet vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag zonder onderbreking rechtmatig verblijf heeft gehad. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.8.
Op 24 december 2018 is het huwelijk van eiser met zijn echtgenote ontbonden.
2.9.
Op 2 juli 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning.
Waar gaat deze procedure over?
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser bij het primaire besluit, in stand gelaten bij het bestreden besluit, ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 maart 2017, zijnde de datum van uitschrijving uit de Brp, omdat hij volgens verweerder langer dan zes aaneengesloten maanden buiten Nederland heeft verbleven.
4. Deze procedure gaat over de vraag of verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft kunnen intrekken en de verlengingsaanvraag heeft kunnen afwijzen.
Welk wettelijk kader is van toepassing?
5. Voor de beantwoording van het geschil is de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] en dan met name artikel 15 van belang. Verder zijn artikel 18 en artikel 19 van de Vw [6] 2000 van toepassing. De artikelen staan opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in eerste instantie een verblijfsvergunning is verleend op grond van familie- en gezinsleven. Verder heeft eiser in 2014 een autonome verblijfstitel gekregen. Dit betekent dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is.
7. In het arrest C. en A. [7] heeft het HvJEU [8] artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn uitgelegd. Op grond van dit artikel komt een vreemdeling na vijf jaar verblijf op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn in aanmerking voor een autonome verblijfstitel. Uit het arrest volgt dat ondanks dat de autonome verblijfstitel nationaalrechtelijk geregeld is, de voorwaarden die de lidstaat voor de verlening van een autonome verblijfstitel stelt, niet zo streng mogen zijn dat zij een moeilijk te overkomen hindernis vormen. Er moet onder andere zijn voldaan aan het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Ook moet de uitvoering geschikt zijn om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk. [9]
8. In de uitspraak van 18 juni 2019 [10] heeft de Afdeling geoordeeld dat, indien de gezinsband nog intact is, de enkele verplaatsing van het hoofdverblijf geen intrekkingsgrond is voor een vergunning die is verleend op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
9. In de uitspraak van 29 januari 2021 [11] heeft de Afdeling geoordeeld dat indien in het nationale recht voorwaarden worden gesteld die het recht op de autonome verblijfstitel raken, deze voorwaarden niet dusdanig mogen zijn dat zij afbreuk doen aan het doel en het nuttig effect van artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ook mogen de nationale voorwaarden voor intrekking van de autonome verblijfstitel niet zo streng zijn dat zij het vreemdelingen met een autonome verblijfstitel in de praktijk bijzonder moeilijk maken om die verblijfstitel te behouden. [12]
10. De rechtbank heeft partijen verzocht zich uit te laten over de betekenis van bovengenoemde jurisprudentie voor deze procedure. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wel getoetst dient te worden aan de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar dat deze toetsing niet aan intrekking in de weg staat. In de visie van verweerder kon de verblijfsvergunning van eiser worden ingetrokken, zij het echter dat de terugwerkende kracht beperkt moet worden tot 24 december 2018, de datum waarop het huwelijk van eiser met zijn echtgenote is verbroken. Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet in het voordeel van eiser uitvalt. Omdat de intrekking stand houdt, kon ook de verlenging worden geweigerd.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn geen grondslag biedt voor de intrekking op de enkele grond dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Eiser heeft ook niet de bedoeling gehad zijn hoofdverblijf te verplaatsen. Hij was er verder niet van op de hoogte dat zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou kunnen worden. In zijn aanvullend standpunt leidt eiser uit bovengenoemde jurisprudentie af dat noch verplaatsing van het hoofdverblijf noch verbreking van het huwelijk grond tot intrekking kon opleveren. Eiser benadrukt dat hij om medische redenen langer in Marokko is gebleven en dat uit zijn gedrag niet kan worden afgeleid dat hij geen gebruik meer wenste te maken van zijn Nederlandse verblijfsvergunning.
Oordeel van de rechtbank
12. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is, en dat slechts getoetst behoeft te worden aan het nationale recht. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie is dit onjuist. Omdat verweerder in het bestreden besluit het onjuiste toetsingskader heeft gehanteerd, heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb [13] . Dit betekent ook dat het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kon worden aangemerkt en dat in de bezwaarprocedure ten onrechte van horen is afgezien. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
13. De rechtbank leidt uit de voorgaande uitspraken af dat indien een vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een autonome verblijfstitel, deze persoon niet slechter af mag zijn dan toen hij nog een van de verblijfgever afhankelijk verblijfsrecht had. Indien is voldaan aan de nationaalrechtelijke voorwaarde voor intrekking, dient vervolgens getoetst te worden of intrekking in strijd is met de Richtlijn.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de nationaalrechtelijke intrekkingsvoorwaarde van verplaatsing van het hoofdverblijf. Niet in geschil is dat de relatie van eiser per 24 december 2018 is verbroken. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser op het aanvraagformulier heeft vermeld dat hij sinds 1 april 2017 tot op het moment van de ondertekening daarvan op 24 mei 2019 in Marokko verbleef. Dat betekent dat hij ruim twee jaar in Marokko heeft verbleven. Uit de gegevens van de Brp blijkt bovendien dat eiser langer dan zes maanden niet stond ingeschreven in de Brp. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [14] mag verweerder in een uitschrijving van een vreemdeling uit de Brp een belangrijke aanwijzing zien dat die vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn verblijf van meer dan zes maanden in Marokko te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen. Omdat zowel de relatie van eiser verbroken is en eiser zijn hoofdverblijf gedurende zeker twee jaar naar buiten Nederland heeft verplaatst, mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken. Eiser stelt wel dat hij wegens ziekte van zichzelf en zijn moeder langer in Marokko is gebleven, maar betwist niet dat hij tijdig had kunnen terugkeren naar Nederland. Het betoog dat eiser er niet van op de hoogte was dat langdurig verblijf in Marokko tot intrekking kon leiden, kan evenmin slagen. Het lag immers op de weg van eiser zich daarover zo nodig te informeren. Bovendien heeft eiser niet betwist dat verweerder hem in 2014 expliciet van de mogelijke consequenties van verplaatsing van het hoofdverblijf op de hoogte heeft gesteld.
15. Voorts heeft verweerder aanvullend getoetst aan het doel en nuttig effect van de Richtlijn en zich terecht op het standpunt gesteld dat hieraan geen afbreuk wordt gedaan. Immers was ten tijde van de intrekking de gezinsband reeds verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in het geval van eiser niet gebleken van een situatie dat de nationale voorwaarden voor intrekking het hem in de praktijk bijzonder moeilijk maken om zijn autonome verblijfstitel te behouden. Verweerder heeft de hem toegekende handelingsmarge niet zo gebruikt dat hij afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van artikel 15 van de Richtlijn, immers het doel en nuttig effect van dat artikel is het bevorderen van de integratie van de derdelander. Indien een derdelander niet langer op het grondgebied van de lidstaat verblijft, kan er van bevordering van de integratie ook geen sprake zijn.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser ook niet onevenredig en heeft verweerder dat in beroep voldoende toegelicht. Verweerder heeft ter zitting in aanvulling op het bestreden besluit verwezen naar de overwegingen in het bestreden besluit en terecht gesteld dat eiser van zijn kant nauwelijks belangen heeft gesteld, althans geen belangen die zouden maken dat de intrekking van zijn vergunning onevenredig uitpakt. Niet in geschil is dat eiser sinds 2017 in Marokko verblijft. Eiser heeft alleen aangevoerd dat hij eerder langdurig in Nederland heeft verbleven, zijn inburgeringsdiploma heeft behaald en dat hij een belang heeft om in Nederland te verblijven. Deze omstandigheden en dit enkele, ook ter zitting niet verder geconcretiseerde belang, staan tegenover het langdurig verblijf in Marokko en zijn onvoldoende voor het oordeel dat de intrekking onevenredig is. Dit betekent dat de intrekking in stand kan blijven.
17. Nu de datum waartegen de verblijfsvergunning is ingetrokken als zodanig geen onderwerp van discussie tussen partijen is, zal de rechtbank zich daarover niet uitlaten.
18. Gelet op het feit dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft kunnen intrekken, heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning ook kunnen afwijzen. Immers, eiser had voorafgaand aan de aanvraag geen rechtmatig verblijf. Dus kon verweerder de aanvraag opvatten als een aanvraag om eerste toelating en dient eiser in het bezit te zijn van een geldige mvv [15] . Eiser heeft deze niet.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,- (zegge: achttienhonderd en zeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, voorzitter, mr. O.P.G. Vos en mr. A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van mr. J. Krikke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
is verhinderd om te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
BIJLAGE WETTELIJK KADER

Gezinsherenigingsrichtlijn

Artikel 15 – Autonome verblijfstitel
1. Uiterlijk na vijf jaar verblijf, en voor zover aan de gezinsleden geen verblijfstitel is verleend om andere redenen dan gezinshereniging, hebben de echtgenoot of de niet-gehuwde partner en meerderjarige kinderen, indien zulks vereist is op aanvraag, recht op een autonome verblijfstitel, onafhankelijk van de verblijfsgever. De lidstaten kunnen de verlenging van de in de eerste alinea bedoelde verblijfstitel beperken tot de echtgenoot of niet-gehuwde partner indien de gezinsband verbroken is.
4. De voorwaarden betreffende de verlening en geldigheidsduur van de autonome verblijfstitel worden in het nationale recht vastgesteld.

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 18 – Gronden afwijzing verlenging verblijf voor bepaalde tijd
1. Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 19 – Intrekking verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel e, wordt verleend.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Basisregistratie personen.
4.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
5.Richtlijn 2003/86 van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
6.Vreemdelingenwet.
7.Arrest van 7 november 2018, C-257/17.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie.
9.Zie de rechtsoverwegingen 48 – 53, 60 en 64.
12.Zie rechtsoverweging 6.1.
13.Algemene wet bestuursrecht.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
15.Machtiging tot voorlopig verblijf.