2.9.Op 2 juli 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning.
Waar gaat deze procedure over?
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser bij het primaire besluit, in stand gelaten bij het bestreden besluit, ingetrokken met terugwerkende kracht tot 21 maart 2017, zijnde de datum van uitschrijving uit de Brp, omdat hij volgens verweerder langer dan zes aaneengesloten maanden buiten Nederland heeft verbleven.
4. Deze procedure gaat over de vraag of verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft kunnen intrekken en de verlengingsaanvraag heeft kunnen afwijzen.
Welk wettelijk kader is van toepassing?
5. Voor de beantwoording van het geschil is de Gezinsherenigingsrichtlijnen dan met name artikel 15 van belang. Verder zijn artikel 18 en artikel 19 van de Vw2000 van toepassing. De artikelen staan opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in eerste instantie een verblijfsvergunning is verleend op grond van familie- en gezinsleven. Verder heeft eiser in 2014 een autonome verblijfstitel gekregen. Dit betekent dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is.
7. In het arrest C. en A.heeft het HvJEUartikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn uitgelegd. Op grond van dit artikel komt een vreemdeling na vijf jaar verblijf op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn in aanmerking voor een autonome verblijfstitel. Uit het arrest volgt dat ondanks dat de autonome verblijfstitel nationaalrechtelijk geregeld is, de voorwaarden die de lidstaat voor de verlening van een autonome verblijfstitel stelt, niet zo streng mogen zijn dat zij een moeilijk te overkomen hindernis vormen. Er moet onder andere zijn voldaan aan het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Ook moet de uitvoering geschikt zijn om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk.
8. In de uitspraak van 18 juni 2019heeft de Afdeling geoordeeld dat, indien de gezinsband nog intact is, de enkele verplaatsing van het hoofdverblijf geen intrekkingsgrond is voor een vergunning die is verleend op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
9. In de uitspraak van 29 januari 2021heeft de Afdeling geoordeeld dat indien in het nationale recht voorwaarden worden gesteld die het recht op de autonome verblijfstitel raken, deze voorwaarden niet dusdanig mogen zijn dat zij afbreuk doen aan het doel en het nuttig effect van artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ook mogen de nationale voorwaarden voor intrekking van de autonome verblijfstitel niet zo streng zijn dat zij het vreemdelingen met een autonome verblijfstitel in de praktijk bijzonder moeilijk maken om die verblijfstitel te behouden.
10. De rechtbank heeft partijen verzocht zich uit te laten over de betekenis van bovengenoemde jurisprudentie voor deze procedure. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wel getoetst dient te worden aan de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar dat deze toetsing niet aan intrekking in de weg staat. In de visie van verweerder kon de verblijfsvergunning van eiser worden ingetrokken, zij het echter dat de terugwerkende kracht beperkt moet worden tot 24 december 2018, de datum waarop het huwelijk van eiser met zijn echtgenote is verbroken. Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet in het voordeel van eiser uitvalt. Omdat de intrekking stand houdt, kon ook de verlenging worden geweigerd.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn geen grondslag biedt voor de intrekking op de enkele grond dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Eiser heeft ook niet de bedoeling gehad zijn hoofdverblijf te verplaatsen. Hij was er verder niet van op de hoogte dat zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou kunnen worden. In zijn aanvullend standpunt leidt eiser uit bovengenoemde jurisprudentie af dat noch verplaatsing van het hoofdverblijf noch verbreking van het huwelijk grond tot intrekking kon opleveren. Eiser benadrukt dat hij om medische redenen langer in Marokko is gebleven en dat uit zijn gedrag niet kan worden afgeleid dat hij geen gebruik meer wenste te maken van zijn Nederlandse verblijfsvergunning.
12. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is, en dat slechts getoetst behoeft te worden aan het nationale recht. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie is dit onjuist. Omdat verweerder in het bestreden besluit het onjuiste toetsingskader heeft gehanteerd, heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Dit betekent ook dat het bezwaar niet als kennelijk ongegrond kon worden aangemerkt en dat in de bezwaarprocedure ten onrechte van horen is afgezien. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
13. De rechtbank leidt uit de voorgaande uitspraken af dat indien een vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een autonome verblijfstitel, deze persoon niet slechter af mag zijn dan toen hij nog een van de verblijfgever afhankelijk verblijfsrecht had. Indien is voldaan aan de nationaalrechtelijke voorwaarde voor intrekking, dient vervolgens getoetst te worden of intrekking in strijd is met de Richtlijn.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de nationaalrechtelijke intrekkingsvoorwaarde van verplaatsing van het hoofdverblijf. Niet in geschil is dat de relatie van eiser per 24 december 2018 is verbroken. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser op het aanvraagformulier heeft vermeld dat hij sinds 1 april 2017 tot op het moment van de ondertekening daarvan op 24 mei 2019 in Marokko verbleef. Dat betekent dat hij ruim twee jaar in Marokko heeft verbleven. Uit de gegevens van de Brp blijkt bovendien dat eiser langer dan zes maanden niet stond ingeschreven in de Brp. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdelingmag verweerder in een uitschrijving van een vreemdeling uit de Brp een belangrijke aanwijzing zien dat die vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn verblijf van meer dan zes maanden in Marokko te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen. Omdat zowel de relatie van eiser verbroken is en eiser zijn hoofdverblijf gedurende zeker twee jaar naar buiten Nederland heeft verplaatst, mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken. Eiser stelt wel dat hij wegens ziekte van zichzelf en zijn moeder langer in Marokko is gebleven, maar betwist niet dat hij tijdig had kunnen terugkeren naar Nederland. Het betoog dat eiser er niet van op de hoogte was dat langdurig verblijf in Marokko tot intrekking kon leiden, kan evenmin slagen. Het lag immers op de weg van eiser zich daarover zo nodig te informeren. Bovendien heeft eiser niet betwist dat verweerder hem in 2014 expliciet van de mogelijke consequenties van verplaatsing van het hoofdverblijf op de hoogte heeft gesteld.
15. Voorts heeft verweerder aanvullend getoetst aan het doel en nuttig effect van de Richtlijn en zich terecht op het standpunt gesteld dat hieraan geen afbreuk wordt gedaan. Immers was ten tijde van de intrekking de gezinsband reeds verbroken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom in het geval van eiser niet gebleken van een situatie dat de nationale voorwaarden voor intrekking het hem in de praktijk bijzonder moeilijk maken om zijn autonome verblijfstitel te behouden. Verweerder heeft de hem toegekende handelingsmarge niet zo gebruikt dat hij afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van artikel 15 van de Richtlijn, immers het doel en nuttig effect van dat artikel is het bevorderen van de integratie van de derdelander. Indien een derdelander niet langer op het grondgebied van de lidstaat verblijft, kan er van bevordering van de integratie ook geen sprake zijn.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser ook niet onevenredig en heeft verweerder dat in beroep voldoende toegelicht. Verweerder heeft ter zitting in aanvulling op het bestreden besluit verwezen naar de overwegingen in het bestreden besluit en terecht gesteld dat eiser van zijn kant nauwelijks belangen heeft gesteld, althans geen belangen die zouden maken dat de intrekking van zijn vergunning onevenredig uitpakt. Niet in geschil is dat eiser sinds 2017 in Marokko verblijft. Eiser heeft alleen aangevoerd dat hij eerder langdurig in Nederland heeft verbleven, zijn inburgeringsdiploma heeft behaald en dat hij een belang heeft om in Nederland te verblijven. Deze omstandigheden en dit enkele, ook ter zitting niet verder geconcretiseerde belang, staan tegenover het langdurig verblijf in Marokko en zijn onvoldoende voor het oordeel dat de intrekking onevenredig is. Dit betekent dat de intrekking in stand kan blijven.
17. Nu de datum waartegen de verblijfsvergunning is ingetrokken als zodanig geen onderwerp van discussie tussen partijen is, zal de rechtbank zich daarover niet uitlaten.
18. Gelet op het feit dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft kunnen intrekken, heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning ook kunnen afwijzen. Immers, eiser had voorafgaand aan de aanvraag geen rechtmatig verblijf. Dus kon verweerder de aanvraag opvatten als een aanvraag om eerste toelating en dient eiser in het bezit te zijn van een geldige mvv. Eiser heeft deze niet.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.