In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de milieustraat van de gemeente Leiden. De medewerker, eiser, was sinds 1985 in dienst en werd op 14 december 2018 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een onderzoek dat was ingesteld naar het onrechtmatig verzamelen en verkopen van materialen van de milieustraat. Tijdens het onderzoek, uitgevoerd door Hoffmann Bedrijfsrecherche, werd vastgesteld dat eiser betrokken was bij het inladen van materialen in zijn auto, wat in strijd was met de regels. Eiser had eerder erkend dat hij in het verleden materialen had meegenomen en had geprofiteerd van de opbrengst van de verkoop van deze materialen.
Eiser voerde in beroep aan dat hij niet betrokken was bij de verweten gedragingen en dat de camerabeelden onduidelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat de beelden voldoende bewijs boden van zijn betrokkenheid en dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser niet had aangetoond dat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties niet waren ontslagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om eiser te ontslaan.