ECLI:NL:RBDHA:2021:10464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de milieustraat wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de milieustraat van de gemeente Leiden. De medewerker, eiser, was sinds 1985 in dienst en werd op 14 december 2018 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Dit ontslag volgde op een onderzoek dat was ingesteld naar het onrechtmatig verzamelen en verkopen van materialen van de milieustraat. Tijdens het onderzoek, uitgevoerd door Hoffmann Bedrijfsrecherche, werd vastgesteld dat eiser betrokken was bij het inladen van materialen in zijn auto, wat in strijd was met de regels. Eiser had eerder erkend dat hij in het verleden materialen had meegenomen en had geprofiteerd van de opbrengst van de verkoop van deze materialen.

Eiser voerde in beroep aan dat hij niet betrokken was bij de verweten gedragingen en dat de camerabeelden onduidelijk waren. De rechtbank oordeelde echter dat de beelden voldoende bewijs boden van zijn betrokkenheid en dat de disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser niet had aangetoond dat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties niet waren ontslagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om eiser te ontslaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Brussee).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 december 2018 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Bij besluit van 3 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van 11 maart 2019 van de Regionale commissie bezwaarschriften inzake rechtspositionele aangelegenheden (de commissie), het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020 via een videoverbinding. Hieraan hebben eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder, deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is per 2 augustus 1985 aangesteld bij verweerder. Sinds 2001 is hij aangesteld als algemeen medewerker bij de milieustraat.
1.1.
Begin 2018 is door verweerder een onderzoek gestart naar het openen van een tweede milieustraat. Tijdens dit onderzoek is ontdekt dat grote hoeveelheden van met name metalen, ijzer en koper apart zijn gezet in andere dan de daarvoor bestemde bakken. Dit was aanleiding voor verweerder om het bureau Hoffmann Bedrijfsrecherche (Hoffmann) hiernaar onderzoek te laten verrichten.
1.2.
Voor het uitvoeren van het onderzoek in de periode van februari 2018 tot en met oktober 2018 heeft Hoffmann gebruik gemaakt van de op de milieustraat aanwezige camera.
Uit de verklaringen van de medewerkers blijkt dat zij op de hoogte waren van het cameratoezicht. Op de camerabeelden is te zien dat regelmatig personenauto’s - in eigendom van de medewerkers van de milieustraat - op het terrein van de milieustraat worden geparkeerd. Vervolgens is zichtbaar dat de in de bakken verzamelde materialen in deze auto’s worden geladen waarna de auto’s van het terrein afrijden. Ook heeft verweerder foto’s gemaakt van de verzamelde goederen. Op de camerabeelden van 18 juli 2018 is – volgens verweerder – eiser te zien, terwijl hij materialen aan het inladen is.
1.3.
Op 4 oktober 2018 is eiser getroffen door een herseninfarct. Eiser heeft zich hierna ziek gemeld.
1.4.
Eiser is vanwege zijn medische situatie niet gehoord door Hoffmann.
1.5.
Op 14 november 2018 is eiser gehoord door de heer Guyt en mevrouw Brussee, nadat advies van de bedrijfsarts was ingewonnen over de mogelijkheid om eiser te horen.
1.6.
Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. Eiser heeft dit verslag aangevuld en vervolgens ondertekend.
1.7.
De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 december 2018.
2. Nadat verweerder bij brief van 26 november 2018 een voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft verweerder eiser bij het primaire besluit de disciplinaire straf van ontslag opgelegd op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Onder verwijzing naar de resultaten van het door Hoffmann verrichte onderzoek en de door de betrokken medewerkers afgelegde verklaringen, onder wie eiser, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit: het financieel benadelen van verweerder door het wegnemen, dan wel meedelen in de opbrengst van de materialen, die eigendom zijn van verweerder en een waarde vertegenwoordigen. Tevens heeft eiser met zijn gedrag het vertrouwen van verweerder ernstig geschonden. Gezien de ernst van de situatie heeft verweerder besloten de straf van ongevraagd ontslag op te leggen.
2.1.
Op 11 maart 2019 heeft de Regionale commissie bezwaarschriften inzake rechtspositionele aangelegenheden (de commissie) verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. De commissie heeft geoordeeld dat eiser in strijd heeft gehandeld met wat van een goed ambtenaar verwacht mag worden en dat sprake is van plichtsverzuim als bedoeld in artikel 16:1:1 van de CAR-UWO. Daarbij heeft de commissie betrokken dat eiser heeft erkend dat hij in het verleden koper heeft meegenomen van de milieustraat. Ook heeft hij, naar eigen zeggen, tot ongeveer twee jaar geleden meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van deze materialen. Dat eiser zich mogelijk heeft vergist in het moment waarop hij is gestopt, betekent volgens de commissie niet dat er een zodanig lange periode is verstreken dat de gedragingen bij de beoordeling of er sprake is van plichtsverzuim buiten beschouwing moeten blijven. Hoewel de camerabeelden niet heel duidelijk zijn, kan eiser wel worden herkend op de beelden. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat de heer Guyt, die de volledige opnames uitvoerig heeft bestudeerd, heeft verklaard dat hij eiser heeft herkend op de beelden. De commissie heeft verder relevant geacht dat eiser heeft erkend dat hij zijn collega’s heeft geholpen bij het verzamelen van materialen, althans dat hij heeft geholpen bij het aangeven daarvan. De commissie heeft geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat eiser actief betrokken is geweest bij het verzamelen en afvoeren van de materialen. De commissie heeft verder overwogen dat eiser heeft ontkend dat hij in 2018 heeft meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van de materialen, maar dat hij wel heeft erkend dat hij ervan op de hoogte is dat de koffie voor op de werkvloer ervan werd bekostigd, zodat hij op die manier heeft geprofiteerd van de opbrengst. Daarbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat drie collega’s hebben verklaard dat alle vaste medewerkers van de milieustraat, dus ook eiser, mee hebben gedeeld in de opbrengst.
De commissie heeft geen aanleiding gezien om deze verklaringen in twijfel te trekken,
ondanks de door eiser geuite twijfels aan de betrouwbaarheid ervan. Naar het oordeel van de commissie mag worden aangenomen dat eiser - ook vorig jaar tijdens het onderzoek van Hoffmann - een bijdrage heeft geleverd aan het meenemen van materialen van de milieustraat, die eigendom waren van verweerder. Hij wist bovendien dat dit niet mocht, wat onder meer blijkt uit zijn opmerking dat hij tegen een collega heeft gezegd dat hij moest oppassen. Dit plichtsverzuim kan eiser worden toegerekend. De commissie heeft het strafontslag niet onevenredig geacht. Dat niet is gebleken dat hij in de onderzoeksperiode de verzamelde materialen heeft verkocht, neemt niet weg dat hij daaraan wel een actieve bijdrage heeft geleverd. Daarmee heeft hij bijgedragen aan het stelselmatig en in georganiseerd verband benadelen van verweerder, voor eigen gewin. Zijn gedragingen zijn in ernstige mate strijdig met wat van een goed ambtenaar verwacht mag worden. Alles overziend is de opgelegde straf van ongevraagd disciplinair ontslag – als bedoeld in artikel 8:13 van de CAR-UWO – naar het oordeel van de commissie in verhouding met de ernst van het plichtsverzuim. De commissie heeft verder overwogen dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Daarbij is in aanmerking genomen dat tijdens het onderzoek van Hoffmann niet is gebleken dat ook andere ambtenaren in dienst bij verweerder eenzelfde vorm van plichtsverzuim kan worden verweten. Er bestond daarom geen grond om deze medewerkers voor te dragen voor ontslag. De commissie heeft in de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden, namelijk zijn lange dienstverband bij verweerder en zijn medische omstandigheden, mede gelet op de ernst van het plichtsverzuim, onvoldoende aanleiding voor matiging van de opgelegde sanctie gezien.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – overeenkomstig het advies van de commissie – eisers bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hem verweten gedragingen worden toegeschreven, waaraan hij geen deel heeft genomen. Eiser was niet betrokken bij het wegnemen en verkopen van de goederen van de milieustraat. Ook ontkent hij dat hij geld heeft ontvangen of aangenomen. Eiser heeft verklaard dat hij sinds vier jaren geen materialen meer heeft verzameld, meegenomen of in de opbrengst meegedeeld. Verweerder hanteert een omgekeerde bewijslast. Bewijsstukken ontbreken waaruit het plichtsverzuim blijkt. Eiser ontkent dat hij is te zien op de onduidelijke camerabeelden. Ook uit de verklaringen van de medewerkers blijkt eisers betrokkenheid niet, omdat zijn naam niet door hen wordt genoemd. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de medische situatie van eiser, waardoor zijn verklaringen minder betrouwbaar zijn. Eiser voert verder aan dat hij slachtoffer is geworden van de ‘cultuur’ op de milieustraat. Eiser is voorts onevenredig zwaar getroffen door de opgelegde straf van ongevraagd ontslag. Hij werkt al vanaf 1985 bij de gemeente en heeft een goede staat van dienst. Ook heeft eiser zich nooit schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4. Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO, voor zover hier van belang, kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen en nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 8:13 van de CAR/UWO is bepaald dat als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag kan worden verleend.
5. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is gekregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van 24 mei 2018 van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad, ECLI:NL:CRVB:2018:1534). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verweten gedragingen ook aan de betrokken ambtenaar kunnen worden toegerekend. Voorts dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, voor zover dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie, al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiser in zoverre niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
Gedragingen – plichtsverzuim
6.2.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de resultaten van het onderzoek van Hoffmann, vast is komen te staan dat een aantal vaste medewerkers van de milieustraat in georganiseerd en gestructureerd verband materialen hebben verzameld die vervolgens door hen zijn verkocht, waarbij de opbrengst onderling is verdeeld.
Niet in geschil is dat eiser heeft erkend dat hij tot ongeveer twee (of vier) jaren voor zijn ontslag regelmatig materialen van de milieustraat heeft verzameld, meegenomen en verkocht voor eigen gewin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gedragingen terecht bij zijn beoordeling meegewogen.
De rechtbank is er na bestudering van de camerabeelden van overtuigd geraakt dat eiser te zien is op de beelden. De enkele ontkenning van eiser acht de rechtbank in dit verband onvoldoende, te meer nu eiser desgevraagd ter zitting niet op overtuigende wijze kon aangeven wie van zijn collega’s dan wél zichtbaar was op de beelden. Verweerder heeft op basis van deze beelden terecht geconcludeerd dat eiser heeft geholpen bij het verzamelen van materialen, althans dat hij heeft geholpen bij het aangeven daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank was de inzet van de camera gerechtvaardigd en noodzakelijk in het kader van het onderzoek van Hoffmann, zodat geen sprake is van onrechtmatig verkregen beelden die van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser wist dat er cameratoezicht was.
Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat eiser tijdens het gesprek dat verweerder met eiser op 14 november 2018 heeft gehouden, heeft aangegeven dat hij zijn collega’s
mogelijkheeft geholpen bij het verzamelen van materialen, althans dat hij heeft geholpen door het aangeven en/ of inladen daarvan, terwijl hij wist dat de opbrengst uit de verkoop van deze materialen ten goede kwam aan de
betrokken medewerkers, onder wie eiser, en dat dit niet was toegestaan.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn verklaringen als gevolg van zijn herseninfarct minder betrouwbaar zijn, nu eiser deze stelling niet met medische stukken heeft onderbouwd.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat eiser materialen heeft verzameld, althans dat hij heeft geholpen door het aangeven en/ of inladen daarvan. Nu dit verboden was, is sprake van plichtsverzuim. Eiser heeft hiermee gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid die aan een ambtenaar worden gesteld.
Toerekenbaarheid
7. Eiser heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen verweerders standpunt dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend.
7.1.
Nu het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend, was verweerder bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Evenredigheid
8. Eiser voert in beroep verder aan dat de disciplinaire straf van ontslag onevenredig zwaar is, omdat geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke situatie en de gevolgen van het strafontslag.
8.1.
De rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van ontslag voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu hij door deze maatregel zijn baan en daarmee zijn inkomen heeft verloren. Gelet op de aard en de ernst van de hiervoor door de rechtbank vastgestelde verweten gedragingen die als ernstig plichtsverzuim zijn aan te merken acht de rechtbank de disciplinaire straf van ontslag daaraan echter niet onevenredig. Door in strijd te handelen met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid heeft eiser het in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate geschonden.
Schending van het gelijkheidsbeginsel
9. Eiser stelt dat ook andere ambtenaren materialen hebben meegenomen van de milieustraat die niet zijn voorgedragen voor ontslag. Hiermee handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zoals verweerder in het bestreden besluit en het verweerschrift heeft toegelicht, heeft eiser niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de relevante aspecten, gelijke gevallen van plichtsverzuim maar dat degenen die dit plichtsverzuim hebben gepleegd niet zijn ontslagen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.