ECLI:NL:RBDHA:2021:10253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake schorsing rijbewijs na vermoedelijk rijden onder invloed van lachgas

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst. De schorsing was opgelegd door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) naar aanleiding van een onderzoek naar drugsgebruik. Verzoeker had op 7 november 2020, als bestuurder van een auto, met twee opgeblazen ballonnen in zijn handen gereden, waarvan één ballon daadwerkelijk in zijn mond zat. Dit leidde tot de verdenking van rijden onder invloed van lachgas.

De voorzieningenrechter overwoog dat de bevindingen van de politie, waaronder het waarnemen van de ballonnen en de gedragingen van verzoeker, voldoende grond gaven voor het vermoeden dat verzoeker onder invloed was van een verdovend middel. De rechter benadrukte dat het niet noodzakelijk is dat daadwerkelijk is vastgesteld dat verzoeker onder invloed was; het is voldoende dat het aannemelijk is dat dit het geval was. De rechter volgde eerdere rechtspraak die bevestigde dat lachgas invloed heeft op de rijvaardigheid.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van het rijbewijs terecht was opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/614 WVW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M. Lintz),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn drugsgebruik en is tot de uitslag van het onderzoek zijn rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Aan deze zitting hebben deelgenomen:
verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Weisfelt (kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde), en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
In een door de politie Den Haag opgemaakt proces-verbaal van rijden onder
invloed, dat verweerder op 8 november 2020 is toegezonden met een mededeling in de zin van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), is vermeld dat verzoeker op 7 november 2020 als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) staande is gehouden wegens het vermoeden van rijden onder invloed van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid, van de WVW 1994. Vermeld is dat verzoeker de verbalisanten als bestuurder van de personenauto tegemoet reed op de Oude Middenweg in de richting van de Zoetermeerse Rijweg te Den Haag. Eén van de verbalisanten heeft waargenomen dat verzoeker twee groengekleurde opgeblazen ballonnen in zijn handen had, dat één van deze ballonnen daadwerkelijk in de mond van verzoeker zat en dat verzoeker deze inhaleerde. Het is deze verbalisant ambtshalve bekend dat dit gebruikt wordt om lachgas binnen te krijgen. De verbalisant heeft het dienstvoertuig omgekeerd en is verzoeker, die de A4 opreed, gevolgd.
Aan verzoeker is een volgteken gegeven en hij is, na kort te zijn gestopt op de vluchtstrook, achter de verbalisanten aangereden. De verbalisant heeft geconstateerd dat verzoeker slingerend achter hen aanreed. De verbalisant is doorgereden naar een veilige plek om stil te kunnen staan. In het proces-verbaal is voorts vermeld dat de verbalisant constateerde dat verzoeker bij het aanspreken versuft overkwam, dat hij onderuit gezakt achter het stuur zat en zacht en langzaam sprak. De ogen van verzoeker waren half dicht en het kwam als vermoeid over. In het voertuig van verzoeker is een twaalftal lachgastanken aangetroffen. Van één tank ontbrak de gele dop en de slang van deze tank voelde koud aan. Op de tank zat een sticker met de vermelding van de inhoud van de tank, N20, hetgeen ambtshalve bekend staat als lachgas. Voorin op de bijrijdersstoel en op de bodem lagen meerdere gebruikte ballonnen, zo ook de groengekleurde ballon waarvan de verbalisant had gezien dat verzoeker deze - gevuld - in zijn mond had genomen.
2. Bij het primaire besluit van 16 november 2020 heeft verweerder, gelet
op de bevindingen van de politie op 7 november 2020, verzoeker verplicht mee te werken aan een onderzoek (lichamelijk en psychiatrisch) naar zijn drugsgebruik en is tot de uitslag van het onderzoek zijn rijbewijs geschorst.
3. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat een verbalisant die bij het elkaar
tegemoet rijdend passeren niet kan hebben gezien dat verzoeker uit een ballon inhaleert. Je kunt wellicht zien dat iemand een ballon in zijn mond heeft en ook dat die ballon zich vult met lucht of juist dat daar lucht uitgezogen wordt. Maar of die lucht achterblijft in de mond en dan de buitenlucht wordt ingeblazen of de longen ingezogen wordt, is niet te zien.
Verzoeker stelt dat nog sprake was van een ongerijmdheid. Dat betrof de suggestie dat verzoeker (duf, suf, loom, sloom en vermoeid van het lachgasgebruik) slingerend en traag achter het politievoertuig aanreed toen hem een volgteken was gegeven. De afstand die moest worden afgelegd naar een veilige plek was 5,8 kilometer en bij een snelheid van 100 km/uur kost het dan meer dan 5 minuten om op die plek te komen. Die snelheid is niet zo laag dat het de suggestie wettigt dat verzoeker te versuft was om het normale verkeerstempo te kunnen volgen. Verzoeker is lachgasverkoper, hetgeen verklaart waarom lachgastanks en ballonnen zijn aangetroffen in zijn auto. Het is in die branche gebruikelijk dat het aan huis wordt bezorgd.
4. In het proces-verbaal van 30 januari 2021 heeft de verbalisant in reactie op gronden van verzoeker vermeld dat de afstand tot verzoeker en hem als verbalisant ten tijde van de waarnemingen niet ver uit elkaar lag en dat hij een juiste waarneming heeft kunnen doen.
5. Ingevolge vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid voor het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden vastgesteld of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2412).
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisant(en).
6. De voorzieningenrechter wijst er op dat het in deze zaak om een bestuursrechtelijke maatregel gaat en niet om een strafmaatregel. Het is daarom niet noodzakelijk dat vast is komen te staan dat verzoeker daadwerkelijk onder invloed van drogerende middelen was. Voldoende is dat het aannemelijk is dat verzoeker onder invloed was.
7. Het is algemeen bekend dat lachgas vaak wordt gebruikt in combinatie met een ballon. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht gewezen op voor ieder toegankelijke informatie van het Trimbos instituut, over de wijze van gebruik van lachgas:
“Mensen die lachgas inhaleren voor de psychedelische effecten - dus als drug - doen dat vrijwel altijd via een ballon.”.
Het is voorts algemeen bekend dat lachgas bij (para-)medisch gebruik wordt gebruikt als roesmiddel. Lachgas staat bekend om zijn verdovende werking en heeft invloed op het bewustzijn en de rijvaardigheid. Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:2068). De voorzieningenrechter volgt deze overweging in voornoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en overweegt dat tot de effecten van lachgas een verminderd reactievermogen behoort en (daarmee) een verminderde rijvaardigheid.
8. Verzoeker heeft niet weersproken dat hij met twee opgeblazen ballonnen in zijn hand, waarvan één daadwerkelijk aan zijn mond, een auto bestuurde. Evenmin is weersproken dat eiser slingerend achter het politievoertuig is aangereden, nadat hij een volgteken had gekregen. Dit geldt ook voor de geconstateerde uiterlijke kenmerken van verzoeker bij het aanspreken, het aantreffen van een aangebroken lachgastank waarvan de slang koud aanvoelde en de gebruikte ballonnen op de bodem van de auto.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder aan de constatering van de politie dat verzoeker de auto bestuurde met een ballon in zijn mond, mede gelet op de overige bevindingen, dan ook kunnen afleiden dat er mogelijk sprake was van het gebruik van lachgas tijdens het rijden. Dat niet daadwerkelijk is vastgesteld dat verzoeker onder invloed van lachgas verkeerde is niet vereist.
Het vorenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat verzoeker onder invloed was van drogerende middelen en dat hij niet langer beschikte over de vereiste geschiktheid. Verweerder heeft verzoeker terecht een onderzoek opgelegd. Verweerder was dan ook gehouden om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. Aan een belangenafweging wordt daarom niet toegekomen.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.