ECLI:NL:RBDHA:2021:10252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag leerplichtambtenaar wegens plichtsverzuim en plagiaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerplichtambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser, werkzaam als leerplichtambtenaar, kreeg op 1 oktober 2019 een disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, nadat hij beschuldigd werd van plagiaat bij zijn eindopdracht voor een opleiding. De eindopdracht bleek voor 90% overeen te komen met een werkstuk van een medestudent. Eiser stelde dat hij per ongeluk een verkeerde versie had ingeleverd, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat dit document eerder bestond dan de ingeleverde versie. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim toerekenbaar was aan eiser en dat de opgelegde straf niet onevenredig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarbij het belang van integriteit en betrouwbaarheid voor een leerplichtambtenaar zwaar meegewogen werd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om de vereiste integriteit te tonen, vooral in functies die publieke verantwoordelijkheid met zich meebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4296 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Ruys),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. K.F.A.M. Weijling).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2019 (het primaire besluit) is aan eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag verleend met onmiddellijke ingang op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) vanwege plichtsverzuim. Subsidiair wordt aan eiser ontslag verleend wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid anders dan op grond van ziekte of gebrek, als bedoeld in artikel 8:6 van de CAR/UWO.
Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder onder meer het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder zijn voorts verschenen [A] (destijds teammanager) en [B] (destijds unit-coördinator).

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser is in dienst van de gemeente Zoetermeer en vanaf 1 juli 2016 aangesteld in de
functie van leerplichtambtenaar. Eiser volgt de voor zijn functie verplicht gestelde opleiding Leergang Leerplicht/RMC bij het Studiecentrum voor Publieke Veiligheid (SPV).
1.2.
Op 14 juni 2019 heeft het SPV verweerder meegedeeld dat eiser onvoldoende
resultaat heeft behaald bij het op 19 maart 2019 afgelegde examen voor module 2 (eindopdracht). Op 10 april 2019 heeft het SPV eiser een vervangende opdracht gegeven, die uiterlijk op 3 mei 2019 ingeleverd moest zijn. Op 14 mei 2019 heeft eiser het SPV gebeld met de mededeling dat hij de opdracht niet heeft kunnen maken in verband met verblijf in het buitenland. Het SPV heeft eiser meegedeeld dat hij de opdracht uiterlijk
22 mei 2019 om 12.30 uur diende in te leveren. Eiser heeft op 22 mei 2019 de eindopdracht op 22 mei 2019 om 13.02 uur ingeleverd. Deze eindopdracht komt voor 90% overeen met een werkstuk van een medestudent en volgens het SPV is sprake van fraude.
Bij e-mailbericht van 25 juni 2019 heeft het SPV verweerder meegedeeld dat in hun algemene voorwaarden alleen is vermeld dat de cursist recht heeft op één herexamen en dat in de voorwaarden niets is opgenomen terzake van fraude bij een examen. Besloten is om eiser uit te sluiten van verdere deelname aan de opleiding. Eiser krijgt geen tweede herkansing voor de module waarvoor hij nu is gezakt.
Op 2 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn teammanager, de P&O-adviseur en de unit-coördinator. Eiser heeft dezelfde dag de volgens hem juiste versie van de eindopdracht ingezonden. Op 12 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn teammanager en de unit-coördinator.
Bij e-mailbericht van 15 juli 2019 heeft het SPV verweerder meegedeeld dat op basis van de door eiser ingediende eindopdracht wordt geconcludeerd dat sprake is van plagiaat.
Bij besluit van 18 juli 2019 is eiser - naast de mededeling van het voornemen tot het opleggen van disciplinair ontslag - als ordemaatregel per direct geschorst met behoud van bezoldiging, tot het moment waarop het uiteindelijke besluit wordt genomen.
1.2.
Bij het primaire besluit is aan eiser als disciplinaire straf ongevraagd ontslag
verleend met onmiddellijke ingang wegens plichtsverzuim dan wel, subsidiair, ongeschiktheidsontslag verleend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit terzake van de
primaire ontslaggrond (strafontslag) gehandhaafd. Indien in (hoger) beroep zou komen vast te staan dat de besluitvorming op dit punt onrechtmatig is, aan eiser per 1 oktober 2019 subsidiair ontslag wordt verleend op andere gronden, bestaande uit een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, als bedoel in artikel 8:8 van de CAR/UWO.
Wat vinden partijen?
2. Verweerder verwijt eiser als plichtsverzuim dat hij willens en wetens een
eindopdracht heeft ingeleverd die grotendeels overeenkomt met de casus van een medestudent. Er is sprake van plagiaat en daarmee heeft eiser fraude gepleegd. Het standpunt van eiser dat hij per ongeluk een verkeerd document heeft ingeleverd wordt niet geloofwaardig geacht. Het had in de rede gelegen dat eiser het goede document alsnog zou hebben opgestuurd. Nu is achteraf niet meer vast te stellen wanneer eiser de andere versie van de opdracht heeft opgesteld. Verweerder heeft vastgesteld dat de later toegezonden eindopdracht op 2 juli 2019 is aangemaakt en gewijzigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze eindopdracht reeds op
22 mei 2019 gereed was. Voorts heeft verweerder een uiteenzetting gegeven met betrekking tot de gewijzigde subsidiaire ontslaggrond in het bestreden besluit.
3. Eiser heeft aangevoerd dat vaststaat dat hij een eindopdracht heeft gemaild naar het
SPV, die niet door hemzelf is gemaakt niet had dienen te worden gemaild. De ingeleverde eindopdracht lijkt voor 90% op een werkstuk dat hij bij wijze van vingeroefening heeft aangepast. Het SPV heeft hem te kennen gegeven dat hij niet alsnog het werkstuk dat hij had willen indienen mocht indienen. Het SPV heeft geen schriftelijke beslissing genomen met betrekking tot de examenfraude en de beëindiging van de opleiding. Er is sprake van vooringenomenheid jegens eiser. Verweerder heeft wel reden gezien om een eigen onderzoek naar het plagiaat te starten, maar stelt vervolgens dat de eindopdracht te laat is ingediend. Er is geen sprake van verwijtbaar plichtsverzuim. De disciplinaire straf is niet evenredig te achten. Eiser verwijst in dit kader naar rechtspraak. [1] In de betreffende zaak heeft de Raad zelf voorzien en de disciplinaire straf gewijzigd. Eiser kan zich ten slotte niet vinden in de wijziging van de subsidiaire ontslaggrond in het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechter?
4.1.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [2]
Niet in geschil is dat eiser op 22 mei 2019 een eindopdracht heeft gemaild naar SPV, die niet door hemzelf is gemaakt en voor 90% op het werkstuk van een medestudent lijkt.
In het e-mailbericht van het SPV van 25 juni 2019 (zie ook 1.2.) is vermeld dat mevrouw [C] van het SPV telefonisch de bevindingen terzake van de eindopdracht met eiser heeft besproken. Daarop heeft eiser meegedeeld dat hij zijn document had nagekeken en dat hij van mening was dat er wel wat overeenkomsten zijn, maar zeker niet zoveel als door het SPV wordt geconcludeerd. Bij dat gesprek is eiser meegedeeld dat sprake is van fraude, dat hij daarmee gezakt is en wordt uitgesloten van verdere deelname/herkansing. Het SPV zal de werkgever, als opdrachtgever, hierover inlichten.
Bij e-mailbericht van 4 juli 2019 heeft mevrouw [C] meegedeeld dat eiser bij het telefoongesprek inderdaad heeft aangegeven dat hij misschien wel de verkeerde versie heeft ingestuurd. Bij een opvolgend telefoongesprek is eiser voorgehouden dat hij niet direct de juiste versie heeft nagezonden. Eiser heeft daarop gesteld dat zij niet bepaalt wat hij in zijn vrije tijd doet. Het stuk dat hij heeft ingeleverd is tot op de laatste pagina aangepast met de toevoeging van de tip die hij zichzelf meegeeft.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van de
e-mailberichten van 14 juni 2019 (zie 1.2.), 25 juni 2019 en 4 juli 2019 over het verloop van de herkansing terzake van de eindopdracht en de inhoud van de telefoongesprekken met het SPV onjuist moet worden geacht. Dat sprake is van een fout bij de toezending van de eindopdracht op 22 mei 2019 is niet gebleken. Uit voornoemde e-mailberichten blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij zijn document had nagekeken en voorts dat hij er voor heeft gekozen om in de contacten met het SPV te volharden in zijn standpunt dat de bevindingen van het SPV niet juist waren. Eiser is niet ten onrechte tegengeworpen dat hij niet direct de juiste versie van de eindopdracht heeft verstrekt aan het SPV, hetgeen in de rede zou hebben gelegen. Eerst op 2 juli 2019 heeft hij verweerder de volgens hem juiste eindopdracht toegezonden. Verweerder heeft vastgesteld dat dat bedoeld document op 2 juli 2019 was gemaakt en ook gewijzigd. Eiser heeft dit niet weerlegd. Verweerder heeft zicht dan ook op het standpunt kunnen stellen dat niet is vast te stellen dat dit document reeds op 22 mei 2019 bestond. Dit komt voor rekening en risico van eiser.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat sprake is van plagiaat/fraude en dat dit kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Dat in de algemene voorwaarden van het SPV niet expliciet is voorzien in een situatie als de onderhavige, maakt niet dat het SPV eiser niet heeft mogen uitsluiten van verdere deelname aan de opleiding. De eiser geboden eenmalige herkansing, die volgt uit de algemene voorwaarden, is door het plichtsverzuim ten einde gekomen. Er is geen grond voor het oordeel dat dit plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd eiser een disciplinaire straf op te leggen.
4.2.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval geen redenen om de opgelegde disciplinaire straf onevenredig te achten aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Voor zover eiser in dit kader heeft verwezen naar rechtspraak (voetnoot 1), overweegt de rechtbank dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Het ging in die zaak niet om een externe opleiding en er was sprake van geheel andere omstandigheden, waardoor geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft daarnaast terecht zwaar laten meewegen dat van een leerplichtambtenaar wordt verwacht dat hij de voor deze functie vereiste integriteit en betrouwbaarheid moet bezitten en tonen. Eiser heeft hiervan geen blijk gegeven. Daarnaast heeft verweerder groot gewicht mogen toekennen dat eiser op 14 mei 2019 reeds niet de waarheid aan het SPV heeft verteld over verblijf in het buitenland, nu verweerder op basis van eisers werkdagen en werkafspraken heeft kunnen constateren dat daarvan geen sprake was. Eiser heeft dit niet weerlegd.
5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Hetgeen overigens is aangevoerd kan hier niet aan afdoen. Gelet op dit oordeel behoeft de subsidiaire ontslaggrond geen bespreking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1007).
2.Uitspraak van de Raad van 11 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:569)