ECLI:NL:RBDHA:2021:10210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
NL21.13313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser, die stelt een onbekende nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1996, heeft op 28 juli 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en is het onderwerp van het beroep van eiser.

Tijdens de zitting op 1 september 2021, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen via een skype-verbinding. Eiser heeft betoogd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door te stellen dat Duitsland om zijn terugname is gevraagd, en dat het claimakkoord niet bij het bestreden besluit is gevoegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeken aan Duitsland om eiser terug te nemen op de juiste wijze zijn gedaan en dat de stelling van eiser over het claimakkoord geen wettelijke grondslag heeft.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de coronamaatregelen een beletsel vormen voor zijn overdracht aan Duitsland. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is, maar dat dit de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig maakt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13313

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.13314, plaatsgevonden op 1 september 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die per skype-verbinding heeft deelgenomen aan de behandeling ter zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1996 en heeft een onbekende nationaliteit. Hij heeft op 28 juli 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat hij reeds eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Gelet op de beschikbare informatie zijn de autoriteiten van Duitsland gevraagd om betrokkene terug te nemen. Zij hebben hiermee ingestemd op 12 augustus 2021.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit niet in behandeling genomen op grond van
artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte in het voornemen heeft gesteld dat aan Duitsland is gevraagd om eiser terug te nemen. Dit is niet het geval, waardoor verweerder onzorgvuldig is geweest.
5. Volgens het dossier heeft verweerder op 10 augustus 2021 aan Duitsland verzocht om eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening terug te nemen. Dit was voor het voornemen van 9 september 2021, waardoor deze grond feitelijke grondslag mist.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat het claimakkoord niet bij het bestreden besluit is gevoegd, waardoor het besluit gebrekkig is gemotiveerd en daarmee tevens onzorgvuldig is.
7. Het claimakkoord van 12 augustus 2021 is opgekomen in het dossier. De stelling dat deze bij het bestreden dient te worden gevoegd mist een wettelijke grondslag. Ook deze grond kan daarom niet slagen.
8. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij door de maatregelen die gelden in het kader van het coronavirus pandemie niet kan worden overgedragen aan Duitsland.
9. De omstandigheid dat de overdracht op dit moment, als gevolg van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. [1]
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020 en 30 oktober 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1032 en ECLI:NL:RVS:2020:2580.)