ECLI:NL:RBDHA:2021:10148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel slachtoffer in geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres, de moeder van een slachtoffer dat om het leven is gekomen door een geweldsmisdrijf, had op 31 mei 2019 een uitkering aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat volgens hen het slachtoffer een eigen aandeel had in het geweld, aangezien hij zich in het criminele drugsmilieu bevond. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat er geen bewijs was voor een eigen aandeel van haar zoon in het geweldsmisdrijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissie zich mocht baseren op een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd vastgesteld dat de aanleiding voor de schietpartij in het drugsmilieu lag. De rechtbank oordeelde dat de feiten uit dit vonnis voldoende waren om te concluderen dat het slachtoffer een eigen aandeel had in het geweld. Eiseres had ook aangevoerd dat de commissie had moeten afwijken van het beleid en haar een gedeeltelijke vergoeding had moeten toekennen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de commissie terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank benadrukte dat het Schadefonds is opgericht om slachtoffers te ondersteunen die buiten hun schuld slachtoffer zijn geworden van geweld, en dat in dit geval het eigen aandeel van het slachtoffer in het geweld niet kon worden genegeerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching)
en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Hepping).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De zitting was op 19 augustus 2021 via een Skypeverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Eiseres heeft op 31 mei 2019 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd. Als reden daarvoor heeft zij opgegeven dat haar zoon in [plaats] als gevolg van een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder had de zoon van eiseres een eigen aandeel in het tegen hem gepleegde geweldsmisdrijf omdat hij zich bewust had begeven in het criminele drugsmilieu en het tegen hem gepleegde geweldsmisdrijf daarin zijn oorsprong vond. Verweerder heeft daarbij gewezen op het strafvonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2018 en op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat de zoon in 2016 is veroordeeld voor het hebben van een wapen en is veroordeeld voor het medeplegen van bedreiging.
Wat vinden partijen in beroep ?
3. Eiseres zegt dat niet vast is komen te staan dat haar zoon een eigen aandeel had in het tegen hem gepleegde misdrijf. Er is hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis van rechtbank Rotterdam zodat de feiten en omstandigheden uit dat vonnis nog niet vast staan. Haar zoon is nooit veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De veroordeling voor andere feiten betekent nog niet dat hij zich bezig hield met drugshandel. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder had moeten afwijken van het beleid en haar een gedeeltelijke vergoeding had moeten toekennen omdat zij, naast de financiële schade, moet leven met het feit dat haar zoon is overleden en zij geen afscheid van hem heeft kunnen nemen. Een financiële bijdrage zou een erkenning vormen van het leed dat haar is aangedaan.
4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd. Ter zitting heeft de gemachtigde verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 oktober 2020 waarin het vonnis van de rechtbank op hoofdlijnen is bevestigd.
Welke regelgeving is van toepassing ?
5. Verweerder heeft artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven toegepast. In die bepaling staat dat een uitkering achterwege kan blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van de omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen. De gedachte hierachter is dat het Schadefonds is opgericht om mensen die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat, zo blijkt het uit beleid [1] , het Schadefonds na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt het of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Volgens het beleid wijst het Schadefonds de aanvraag van de nabestaande volledig af wanneer de aanvraag van het slachtoffer, als deze nog in leven was geweest, volledig zou zijn afgewezen (het slachtoffer handelde bijvoorbeeld in harddrugs en is om die reden om het leven gebracht).
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voor de beoordeling van de aannemelijkheid van het eigen aandeel van het slachtoffer mocht baseren op de feiten zoals die vermeld staan in het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:10538). Uit het vonnis blijkt genoegzaam dat de aanleiding voor de schietpartij waarbij de zoon van eiseres om het leven is gekomen is gelegen in het drugsmilieu. Uit het vonnis blijkt dat de verdachte en het slachtoffer (de zoon van eiseres) elkaar kenden uit het criminele milieu (de handel in verdovende middelen) en dat in dat kader spanningen tussen hen zijn ontstaan waarbij het slachtoffer zich zodanig heeft gedragen dat grote angst is ontstaan bij de verdachte. Uit het vonnis blijkt ook dat de rechtbank het aannemelijk heeft geacht dat de verdachte door het slachtoffer is beroofd met gebruikmaking van een vuurwapen en dat ook daarna gedurende langere tijd sprake is geweest van bedreigingen, afpersingen en intimidaties van de verdachte door het slachtoffer. In de uitspraak van het Gerechtshof van 22 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2049) waarin het vonnis van de rechtbank op deze punten is bevestigd, staat vermeld dat de aanval het gevolg was van eerdere criminele activiteiten van het slachtoffer. Dat de zoon van eiseres niet eerder voor een drugsdelict is veroordeeld maakt niet dat verweerder zich voor zijn oordeel niet op genoemde feiten heeft mogen baseren. De veroordeling voor bezit van een vuurwapen en het uiten van bedreigingen heeft verweerder terecht als een ondersteuning beschouwd voor de juistheid van het vonnis.
7. De beroepsgrond dat verweerder van zijn vaste beleidslijn had moeten afwijken en eiseres een gedeeltelijke tegemoetkoming had moeten toekennen, slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet gebleken is van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze de afwijking van het beleid zouden kunnen rechtvaardigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 januari 2019, hoofdstuk C.1 (Algemeen) en C.4 (Eigen aandeel bij nabestaanden)