ECLI:NL:RBDHA:2021:10148
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel slachtoffer in geweldsmisdrijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres, de moeder van een slachtoffer dat om het leven is gekomen door een geweldsmisdrijf, had op 31 mei 2019 een uitkering aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat volgens hen het slachtoffer een eigen aandeel had in het geweld, aangezien hij zich in het criminele drugsmilieu bevond. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat er geen bewijs was voor een eigen aandeel van haar zoon in het geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissie zich mocht baseren op een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd vastgesteld dat de aanleiding voor de schietpartij in het drugsmilieu lag. De rechtbank oordeelde dat de feiten uit dit vonnis voldoende waren om te concluderen dat het slachtoffer een eigen aandeel had in het geweld. Eiseres had ook aangevoerd dat de commissie had moeten afwijken van het beleid en haar een gedeeltelijke vergoeding had moeten toekennen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de commissie terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank benadrukte dat het Schadefonds is opgericht om slachtoffers te ondersteunen die buiten hun schuld slachtoffer zijn geworden van geweld, en dat in dit geval het eigen aandeel van het slachtoffer in het geweld niet kon worden genegeerd.