ECLI:NL:RBROT:2018:10538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
10/660300-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op slachtoffer tijdens barbecue in Rotterdamse wijk Ommoord met voorbedachten rade

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op [naam slachtoffer] op 28 mei 2017 in Rotterdam. De verdachte had een geladen vuurwapen bij zich en schoot meerdere keren op het slachtoffer, die met vrienden aan het barbecueën was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde met voorbedachten rade, aangezien hij voorafgaand aan het schietincident een plan had gemaakt om het slachtoffer te doden. De verdachte had eerder bedreigingen en intimidaties van het slachtoffer ervaren, wat bijdroeg aan zijn motief. De officier van justitie had 16 jaar gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 11 jaar op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660300-17
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht (detentie-adres),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het (opnieuw aangevangen) onderzoek op de terechtzittingen van 3, 4 en 20 december 2018, op welke laatste terechtzitting het onderzoek is gesloten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.W. Streefland-Brink heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde moord, alleen gepleegd, en de onder 2 ten laste gelegde overtredingen van de Wet wapens en munitie, ook alleen gepleegd;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweer feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is voor de onder 1 ten laste gelegde voorbedachten rade. Niet bewezen kan worden dat de verdachte het vooropgezette plan had om [naam slachtoffer] dood te schieten.
De verdachte heeft op de dag van het schietincident om 21.54 uur, samen met getuige [naam getuige] , medeverdachte [naam medeverdachte 1] met de auto opgehaald bij de woning van de vader van de verdachte. Kort daarna hoorde de verdachte van [naam medeverdachte 1] dat hij op Snapchat een video zag waaruit bleek dat [naam slachtoffer] bij de woning aan de [adres delict] te Rotterdam aan het barbecueën was. Op dat moment is bij de verdachte het plan ontstaan om [naam slachtoffer] daar op te zoeken om met hem te gaan praten om aldus een einde te maken aan de problemen met [naam slachtoffer] , niet om hem dood te schieten. Tot dat moment waren de verdachte, [naam getuige] en [naam medeverdachte 1] steeds van plan geweest om ergens te gaan eten en met dat doel heeft de verdachte zich eerder op de avond in de woning van zijn moeder omgekleed. Er is geen bewijs dat de verdachte reeds voordat de snapchat werd ontvangen plannen had om naar [naam slachtoffer] toe te gaan. Dat plan is ontstaan nadat via de snapchat bij de verdachte bekend werd waar [naam slachtoffer] op dat moment was. De verdachte heeft niet na de ontvangst van de snapchat en ook niet toen hij naar de woning aan de [adres delict] ging het plan opgevat om [naam slachtoffer] te gaan doden. Zoals gezegd wilde de verdachte daar uitsluitend met [naam slachtoffer] gaan praten.
[naam slachtoffer] had de verdachte eerder, in september 2016, met grof geweld en onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd en vervolgens is hij negen maanden lang ernstig door [naam slachtoffer] en zijn vrienden bedreigd en afgeperst, zelfs zozeer dat hij op enig moment naar het buitenland is gevlucht en dat zijn moeder, bij wie de verdachte onder meer samen met zijn broertje woonde, moest verhuizen. De verdachte had, toen hij zich op de dag van het schietincident thuis bij zijn moeder ging omkleden, van zijn broertje gehoord dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden achter hun nieuwe adres gekomen waren.
De verdachte hoopte dat er door middel van het gesprek dat hij met [naam slachtoffer] wilde voeren een einde gemaakt kon worden aan de afpersingspraktijken. Daarbij speelde mee dat het ramadan was en dat [naam slachtoffer] bij en in gezelschap was van [naam 1] die de verdachte goed kent en met wie de verdachte niet op slechte voet stond. De verdachte sloot bovendien niet uit dat de ouders van [naam 1] thuis zouden zijn. Het leek de verdachte daarom een relatief veilig moment om naar [naam slachtoffer] toe te gaan om te zeggen dat het afgelopen moest zijn met de bedreigingen.
Gelet op die omstandigheden is niet onaannemelijk dat de verdachte uitsluitend met dat doel naar de [adres delict] is gegaan en niet om op [naam slachtoffer] te schieten. Dit wordt ook nog ondersteund door het feit dat [naam slachtoffer] samen met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zat te eten in een tuin in het volle zicht, in een woonwijk met veel doodlopende straten. De verdachte is daar bovendien naar toe gegaan met een auto die hij op zijn eigen naam gehuurd had. Het is verder volkomen onwaarschijnlijk dat de verdachte voor de ogen van minimaal één getuige die hem goed kent ( [naam 1] ), tevoren zou hebben besloten om [naam slachtoffer] daar en op dat moment dood te schieten.
Er is ook geen enkel onderzoeksresultaat dat hierop wijst. De verdachte heeft zich niet vermomd en had geen handschoenen aan. De getuigenverklaringen daarover zijn niet betrouwbaar. Ook het bloed op de handschoenen kan niet bijdragen tot het bewijs. De verdachte heeft na het schietincident zijn handen aan de handschoenen afgeveegd, omdat hij een wondje aan één van zijn handen had door het schieten. De handschoenen lagen in de auto en waren al binnenste buiten gekeerd. [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde toen ze naar de [adres delict] reden, heeft de auto gewoon geparkeerd. Het is niet zo dat hij de auto al vooraf heeft gekeerd. Dat de verdachte met een pistool naar de woning van [naam 1] is gelopen is ook geen bewijs voor een vooropgezet plan. De verdachte liep al langere tijd met een pistool rond, omdat hij zich niet veilig voelde en aan den lijve had ondervonden dat zijn belagers, onder wie met name [naam slachtoffer] , ook in het bezit waren van vuurwapens, wat ook door anderen is bevestigd. De verdachte had het pistool bij zich, omdat hij - op goede gronden - bang was voor de mensen waar hij naar toe ging, maar hij had het wapen niet bij zich om het te gaan gebruiken. Het is anders gelopen dan de bedoeling was, omdat toen de verdachte daar aankwam er schietbewegingen in zijn richting werden gemaakt door [naam 2] en [naam slachtoffer] en hij bij hen beiden ook een vuurwapen zag. Hij heeft daarom geschoten in doodsnood en om zichzelf te verdedigen. Hij weet niet meer in welke richting hij heeft geschoten.
Beoordeling bewijsverweer
Het ten laste gelegde schietincident vond plaats op 28 mei 2017 omstreeks 22.15 uur op de [adres delict] te Rotterdam. De verdachte is daar samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] met een auto heen gereden, uitgestapt en naar de woning aan de [adres delict] gelopen. In de voortuin van die woning was het slachtoffer, [naam slachtoffer] , met vrienden aan het barbecueën. Vanuit de voortuin van de naastgelegen woning aan de [adres delict] heeft de verdachte, meerdere malen met het vuurwapen dat hij bij zich had geschoten en daarbij [naam slachtoffer] dodelijk getroffen. De verdachte heeft dit ook bekend. Er zijn 4 hulzen aangetroffen en [naam slachtoffer] is door minimaal 4 kogels geraakt. Hij zat met zijn rug in de richting van de verdachte en is onder andere in zijn rug en achterhoofd geraakt. Gezien een en ander staat vast dat de verdachte gericht en ook doeltreffend met het vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten. Het ten laste gelegde opzet van de verdachte om [naam slachtoffer] te doden wordt op grond hiervan bewezen geacht.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachten rade wordt het volgende overwogen.
De verdachte kende [naam slachtoffer] uit de drugswereld. De verdachte hield zich samen met [naam medeverdachte 2] bezig met de handel in drugs (wiet). In september 2016 ging de verdachte in verband met die handel geld ophalen in Luxemburg. [naam slachtoffer] ging toen met hem mee. Bij terugkomst in Nederland is de verdachte door [naam slachtoffer] onder bedreiging met een vuurwapen beroofd van het geldbedrag dat hij had opgehaald. De verdachte en [naam medeverdachte 2] werden daarna vaker afgeperst en geïntimideerd door [naam slachtoffer] en diens vrienden. Dit ging door nadat de verdachte na een detentieperiode van vier maanden begin februari 2017 vrij kwam. De verdachte was bang voor [naam slachtoffer] en zijn vrienden en was ook bang dat zij zijn familie iets zouden aandoen. Hij kwam daardoor niet vaak meer bij zijn moeder thuis en zijn moeder was op zijn aanraden verhuisd. Ook is hij in verband met zijn angst naar Frankrijk gevlucht en daar enige tijd gebleven. De verdachte droeg het vuurwapen waarmee [naam slachtoffer] is doodgeschoten steeds bij zich, in verband met de dreiging die uitging van [naam slachtoffer] .
Op de avond van 28 mei 2017, de dag van het schietincident, is de verdachte samen met [naam getuige] teruggekomen uit Luxemburg. Ze zijn met de auto naar de woning van de moeder van de verdachte aan de [adres] te Capelle aan den IJssel gereden. De verdachte is zich daar om gaan kleden omdat zij ergens wilden gaan eten. In deze woning kreeg de verdachte een discussie met zijn moeder en broertje. Zijn broertje zei tegen hem dat ‘ze’, [naam slachtoffer] en zijn vrienden, hun nieuwe adres aan de [adres] kenden en dat zij door hem weer moesten gaan verhuizen. De verdachte is toen boos geworden op [naam slachtoffer] en voelde zich onmachtig en was bang. De verdachte vond dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden sinds 2016 heel zijn leven hadden verpest en hij vond het ook erg dat zijn familie daaronder leed. Nadat de verdachte bij zijn moeder was geweest zijn [naam getuige] en de verdachte naar de woning van de vader van de verdachte gereden om daar [naam medeverdachte 1] op te halen, die mee ging eten. De verdachte was toen nog steeds boos en ook gestrest en zenuwachtig. Hij was steeds met zijn telefoon bezig en aan het bellen met zijn moeder.
Kort nadat [naam medeverdachte 1] om 21.54 uur was opgehaald, toonde [naam medeverdachte 1] aan de verdachte een Snapchatvideo die kort daarvoor was geplaatst. De verdachte zag daarop dat [naam slachtoffer] aan het barbecueën was bij [naam 1] , de kapper bij wie hij zelf ook kwam. Hij herkende de locatie als het adres van [naam 1] aan de [adres delict] te Rotterdam waar de kapsalon van [naam 1] was. De verdachte heeft op dat moment besloten om daar heen te gaan. Hij wilde er meteen heen. Het eten ging niet meer door.
De verdachte is vervolgens met [naam medeverdachte 1] met de auto naar de [adres delict] gereden. De verdachte heeft [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde, de auto laten parkeren in de [naam straat 1] , waarvan de [adres delict] een zijstraat is. De verdachte wilde de auto daar parkeren omdat hij niet wilde dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden de auto zouden zien.
De verdachte is uit de auto gestapt en alleen, zonder [naam medeverdachte 1] , in de richting van de woning aan de [adres delict] gelopen. De rits van zijn jack was helemaal tot bovenaan dicht geritst en zijn capuchon was ver over zijn hoofd getrokken, waardoor zijn gezicht, behalve zijn ogen, niet zichtbaar was. De verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar dit is door meerdere getuigen, onder wie een aantal van de getuigen die bij het schietincident aanwezig waren, gezien. Anders dan door de verdediging is betoogd, worden de verklaringen van deze getuigen op dit punt betrouwbaar geacht.
Toen de verdachte naar de [adres delict] liep, had hij een geladen vuurwapen bij zich. Hij is daarmee, staande in de voortuin van de naastgelegen woning aan de [adres delict] 17, vrijwel direct en gericht op [naam slachtoffer] gaan schieten. Hij riep: ‘ [naam slachtoffer] , [naam slachtoffer] ’, richtte zijn wapen en schoot minimaal 4 maal op [naam slachtoffer] .
Tijdens het schietincident had de verdachte zwarte handschoenen aan. Dit volgt uit een tweetal getuigenverklaringen, waaronder een verklaring van een getuige die hem direct na het schietincident met het vuurwapen in de hand heeft zien wegrennen richting de [naam straat 1] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte handschoenen aan had. Ook deze verklaringen worden voldoende betrouwbaar geacht, mede omdat deze ondersteuning vinden in de resultaten van het forensisch onderzoek aan deze zwarte handschoenen die de verdachte samen met het vuurwapen op zijn vlucht op de parkeerplaats aan de [naam straat 2] bij de auto heeft achtergelaten. Beide handschoenen zijn daar gedeeltelijk binnenstebuiten gekeerd aangetroffen, terwijl op basis van het door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevoerde schotrestenonderzoek met grote mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er schotresten zaten aan de buitenzijde van de handschoenen.
De verklaring van de verdachte dat de handschoenen al binnenstebuiten in de auto lagen en dat hij na het schietincident zijn handen daaraan heeft afgeveegd omdat hij door het schieten aan één van zijn handen een wondje had, is in het licht hiervan niet aannemelijk. De aanwezigheid van de schotresten aan de buitenzijde van de handschoenen kan niet anders worden geduid dan dat de verdachte deze handschoenen aan had tijdens het schietincident. Bovendien heeft de verdachte de handschoenen later, net als onder meer het gebruikte pistool, buiten de auto achtergelaten.
De rechtbank acht op grond van al deze feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte bij het doodschieten van [naam slachtoffer] handelde met voorbedachten rade. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de verdachte het besluit om op [naam slachtoffer] te gaan schieten heeft genomen na ontvangst van de snapchat met beelden van [naam slachtoffer] en de plaats waar deze zich op dat moment bevond. In de tijd daarvoor was de verdachte weer geconfronteerd met de frustratie van zijn moeder en broertje over de hinder die hij en zijn familie van [naam slachtoffer] en zijn vrienden ondervonden. De verdachte was daarover boos, voelde zich onmachtig en was bang. Hij gedroeg zich ook gestrest en zenuwachtig. Hierin wordt het motief gezien voor het besluit van de verdachte om [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Bij dat voornemen past ook dat de verdachte daartoe ineens besloot, zonder enig vooroverleg met [naam slachtoffer] die hij tot dan toe steeds uit de weg was gegaan en ook zonder enig vooroverleg met anderen. Het afgesproken etentje cancelde hij abrupt. Hij wilde meteen naar [naam slachtoffer] toe. Bij het tevoren genomen besluit om [naam slachtoffer] te doden past ook dat de auto waarmee ze naar de [adres delict] zijn gereden om de hoek is geparkeerd en dat de verdachte zijn gezicht had bedekt en handschoenen droeg. Ook blijkt het tevoren genomen besluit uit het feit dat de verdachte vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op [naam slachtoffer] is gaan schieten.
Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop het besluit tot het doden van [naam slachtoffer] is genomen en het schietincident heeft de verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Niet gebleken is van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
Ook is niet gebleken dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, dat hij naar [naam slachtoffer] is toegegaan om met hem te praten en hij het besluit om op [naam slachtoffer] te schieten pas heeft genomen omdat en toen hij door [naam 2] en [naam slachtoffer] werd bedreigd.
De verklaring van de verdachte dat hij naar de [adres delict] toe ging om met [naam slachtoffer] te gaan praten wordt door niemand bevestigd, ook niet door [naam medeverdachte 1] en [naam getuige] tegen wie de verdachte dit naar eigen zeggen in de auto zou hebben gezegd. Gelet op de slechte relatie die de verdachte met [naam slachtoffer] had, de angst die de verdachte voor [naam slachtoffer] had in verband met de voortdurende bedreigingen, afpersingen en intimidaties en de omstandigheid dat hij [naam slachtoffer] juist steeds uit de weg ging en zelfs uit angst is gevlucht naar het buitenland en zijn moeder ertoe heeft aangezet om vanwege deze dreiging te verhuizen, is het merkwaardig dat hij ineens, zonder enige vooraankondiging of telefonisch contact, met [naam slachtoffer] wilde gaan praten. Dat past ook niet goed bij de boosheid van de verdachte naar aanleiding van de discussie die hij eerder op de avond had met zijn moeder en broertje over [naam slachtoffer] en zijn vrienden.
Ook het feit dat de verdachte zijn gezicht had bedekt en handschoenen droeg, terwijl het een warme dag was, passen niet bij het scenario dat de verdachte met [naam slachtoffer] wilde gaan praten om de gerezen onenigheid minnelijk op te lossen. Integendeel: het duidt er veeleer op dat de verdachte daarheen is gegaan om te schieten en die maatregelen had getroffen om niet als dader te worden achterhaald en niet te worden herkend door (onder andere) de personen die in de voortuin van de [adres delict] aan het barbecueën waren. Ook het parkeren van de auto in een andere straat past daarbij.
De omstandigheid dat de verdachte vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op [naam slachtoffer] is gaan schieten past evenmin bij zijn verklaring dat hij met [naam slachtoffer] wilde gaan praten.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario hierin bestaande dat hij is gaan schieten omdat hij door [naam 2] en [naam slachtoffer] met vuurwapens werd bedreigd is niet aannemelijk geworden om de volgende redenen.
Gebleken is dat [naam 2] toen hij de verdachte zag en net voordat de verdachte ging schieten met zijn hand een schietbeweging heeft gemaakt. Dat hij daarbij een vuurwapen in zijn handen had is niet aannemelijk geworden. [naam 2] ontkent dit. Een getuige die [naam 2] na het schietincident achter de verdachte aan heeft zien rennen, heeft ook geen vuurwapen bij hem gezien. Hetzelfde geldt voor andere getuigen die ter plaatse waren. [naam 2] heeft ook niet op de verdachte geschoten toen de verdachte op [naam slachtoffer] schoot en ook niet toen hij na het schietincident achter de verdachte aanrende. De (van horen zeggen)verklaring van de moeder van [naam slachtoffer] , die zelf niet ter plaatse was, dat [naam 2] een vuurwapen bij zich had, is geen reden om op dit punt anders te oordelen.
Dat de verdachte in verband met de bedreiging door [naam 2] is gaan schieten staat ook haaks op het feit dat de verdachte tijdens het schietincident uitsluitend en gericht op [naam slachtoffer] heeft geschoten en niet op [naam 2] . Niet aannemelijk is daarom dat de verdachte zich bedreigd voelde door het gedrag van [naam 2] en dat de dreiging door [naam 2] de reden is geweest dat de verdachte op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
Ook is niet aannemelijk dat [naam slachtoffer] zelf een schietbeweging of dreigende beweging, al dan niet met een wapen, heeft gemaakt. Dit blijkt uit geen enkele getuigenverklaring, terwijl de verdachte zelf hierover heel wisselend heeft verklaard zodat zijn verklaringen op dit punt onvoldoende betrouwbaar zijn. Ook is dit niet te rijmen met het feit dat [naam slachtoffer] met zijn rug naar de verdachte toe zat, wat de verdachte ook zelf heeft verklaard, en [naam slachtoffer] (in ieder geval) tweemaal van achteren is beschoten terwijl hij zich op het moment van schieten niet of nauwelijks heeft verplaatst.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord.
4.2.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van hetgeen hiervoor onder 4.1 met betrekking tot het opzet en de voorbedachten rade is overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III is een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 28 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met
eenvuurwapen kogels afgevuurd op die [naam slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
2.
hij op 28 mei 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 19 (Gen 4), kaliber 9x19mm
en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten kogelpatronen, merk Geco, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid verdachte

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
moord;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2.
Strafuitsluitingsverweren
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van noodweer dan wel putatief noodweer.
De verdachte heeft geschoten uit zelfverdediging omdat er toen hij ter plaatse kwam door [naam 2] en/of [naam slachtoffer] schietbewegingen werden gemaakt en vuurwapens werden getrokken. In ieder geval is sprake geweest van een verontschuldigbare dwaling hierover aan de kant van de verdachte, waardoor hij heeft gemeend zich te moeten verdedigen. [naam 2] maakte, zoals hij ook zelf heeft verklaard, daadwerkelijk een schietbeweging en heeft ook verklaard dat hij toen een telefoon in zijn hand had. Bovendien heeft [naam 2] de moeder van [naam slachtoffer] verteld dat hij een vuurwapen bij zich had op dat moment. Zowel [naam 2] als [naam slachtoffer] zijn bekend met vuurwapens en met die wetenschap en gelet op zijn voorgeschiedenis met [naam slachtoffer] en zijn vrienden, heeft de verdachte gemeend dat er één of meer vuurwapens op hem werden gericht.
Beoordeling
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen volgt dat bewezen wordt geacht dat de verdachte heeft geschoten ingevolge een reeds tevoren gemaakt plan en niet dat de dreiging door [naam 2] en/of [naam slachtoffer] daarvan de reden was. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat
er door [naam 2] en/of [naam slachtoffer] wapens zijn getrokken en er derhalve sprake was van een noodweersituatie. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte zich verontschuldigbaar heeft ingebeeld dat er van een zodanige situatie sprake was. De verdachte is daarheen gegaan met het vooropgezette plan om [naam slachtoffer] dood te schieten en heeft overeenkomstig dat plan gehandeld. Hij is vrijwel direct na aankomst doelgericht op [naam slachtoffer] gaan schieten.
De verweren worden daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, één van de ernstigste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft abrupt een einde gemaakt aan het leven van [naam slachtoffer] , een 21-jarige man, door met een vuurwapen, dat hij al enige tijd illegaal in zijn bezit had, meerdere malen op hem te schieten. Hij heeft dit gedaan middenin een woonwijk op een warme voorjaarsavond, voor de ogen van drie personen met wie het slachtoffer aan het barbecueën was en op een tijdstip waarop nog meerdere mensen buiten waren.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Daarnaast heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer een groot en onherstelbaar leed aangedaan. De moeder en het zusje van het slachtoffer moeten door toedoen van de verdachte een zoon en broer missen. Een feit als dit schokt de rechtsorde zeer en brengt ook in de samenleving angst en diepe gevoelens van onveiligheid teweeg.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 november 2018, blijkt dat de verdachte, die zelf ook nog jong is (25 jaar) een beperkt strafblad heeft. Hij is niet eerder veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten. Hij heeft in 2011 en 2014 transacties betaald voor overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie en is op 28 februari 2018 door het gerechtshof te ‘s-Gravenhage voor overtreding van de Opiumwet en overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, zijnde dit kennelijk de zaak waarvoor de verdachte tot februari 2017 in detentie heeft verbleven.
In strafmatigende zin wordt in aanmerking genomen dat de verdachte en het slachtoffer elkaar kenden uit het criminele milieu, namelijk de handel in verdovende middelen, en dat er in dat kader spanningen tussen hen zijn ontstaan, waarbij het slachtoffer zich zodanig heeft gedragen dat grote angst is ontstaan bij de verdachte.
Gelet op de inhoud van het dossier wordt aannemelijk geacht dat dit niet beperkt is gebleven tot een beroving van de verdachte negen maanden voor het schietincident zonder gebruik van een vuurwapen, zoals de officier van justitie heeft betoogd. De rechtbank acht aannemelijk dat daarbij wel een vuurwapen is gebruikt en ook dat daarna gedurende een langere periode sprake is geweest van bedreigingen, afpersingen en intimidaties van de verdachte door het slachtoffer en mensen om hem heen. Hoewel dit nooit een reden kan zijn voor eigenrichting wordt meegewogen dat dit een rol heeft gespeeld bij het plegen van de bewezen delicten.
Gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten, met name de onherstelbare gevolgen van de door de verdachte gepleegde moord, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur daarvan is, behalve met de aard en ernst van de gepleegde delicten, tevens rekening gehouden met de verdere hiervoor genoemde omstandigheden. Ook is acht geslagen op straffen die gewoonlijk bij levensdelicten plegen te worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste straf van 16 jaar komt te hoog voor, met name gelet op de voorgeschiedenis tussen de verdachte en het slachtoffer en gezien het feit dat het plan om het slachtoffer op deze avond neer te schieten vrij kort tevoren bij de verdachte is opgekomen.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar passend en geboden geacht.

7.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] (de moeder van het slachtoffer), bijgestaan door mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat te Rotterdam, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.057,80 voor geleden materiële schade (de begrafeniskosten), een vergoeding van € 25.000,- voor geleden immateriële schade (shockschade) en een vergoeding van € 15,73 voor reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzittingen op 3 en 4 december 2018. Verzocht is de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 28 mei 2017. Daarnaast is gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten ter hoogte van € 2.420,- aan salaris van de advocaat.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de materiële schade (de begrafeniskosten) tot een bedrag van € 7.228,90, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 2 juni 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze kosten moeten worden gematigd tot dit bedrag, omdat het bedrag van € 1.828,90 dat is vermeld op de factuur van Yarden ook al is meegerekend bij de kosten, zoals vermeld op de factuur van Europa Uitvaart Errahma. De kosten voor rechtsbijstand, die met een factuur zijn onderbouwd, en de verzochte vergoeding voor de reiskosten zijn volledig toewijsbaar. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van shockschade.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vanwege de bepleite vrijspraak de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Subsidiair is aangevoerd dat alleen de begrafeniskosten vermeld op de factuur van Yarden van € 1.828,90 kunnen worden toegewezen. Voor het overige moet de vordering worden afgewezen of moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De overige materiële kosten zijn onvoldoende onderbouwd en van shockschade is geen sprake. De gevorderde vergoeding van proceskosten moet worden gematigd tot het bedrag dat kan worden toegekend op grond van het liquidatietarief.
Beoordeling
De gevorderde reiskosten van € 15,73 zijn, als niet weersproken en op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar.
De gevorderde uitvaartkosten, zoals vermeld op de factuur van Europa Uitvaart Errahma, van in totaal € 7.228,90, betreffen kosten van lijkbezorging die op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek voor toewijzing in aanmerking komen. De kosten van € 1.828,90 die zijn vermeld op de afzonderlijke factuur van Yarden komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat deze kosten reeds zijn begrepen in de factuur van Europa Uitvaart Errahma en dus dubbel zijn gerekend. Dat de benadeelde partij wel beide facturen zou hebben betaald, zoals de benadeelde partij heeft gesteld, is niet onderbouwd en doet daar ook niet aan af. Dit gedeelte van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Dat laatste geldt ook voor de vordering tot vergoeding van immateriële schade (shockschade) voor een bedrag van € 25.000,-, omdat niet is voldaan aan het zogenoemde confrontatievereiste. De benadeelde partij was niet aanwezig bij het schietincident en heeft het lichaam van het slachtoffer (haar zoon) daarna ook niet zelf aangetroffen, zodat geen sprake is van een directe confrontatie met de gevolgen van het gepleegde strafbare feit.
Over het toe te wijzen schadebedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 28 mei 2017, zoals gevorderd.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 750,- aan salaris van de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten zijn begroot conform het liquidatietarief kantonzaken (3 punten x € 250,-). Er wordt geen aanleiding gezien hiervan in dit geval af te wijken.
De verdachte moet de benadeelde partij dus een schadevergoeding betalen van € 7.244,63, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in het dictum vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om zijn overlevering naar Nederland is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 7.244,63(zegge: zevenduizend tweehonderdvierenveertig euro en drieënzestig eurocent) als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de rest van de vordering af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 750,- aan salaris voor de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 7.244,63(zegge: zevenduizend tweehonderdvierenveertig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 7.244,63 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
71 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met één of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afgevuurd op die [naam slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, type 19 (Gen 4), kaliber 9x19mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van categorie III, te weten een of meer kogelpatro(o)n(en), merk Geco, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie