4.1.Bewijsverweer feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is voor de onder 1 ten laste gelegde voorbedachten rade. Niet bewezen kan worden dat de verdachte het vooropgezette plan had om [naam slachtoffer] dood te schieten.
De verdachte heeft op de dag van het schietincident om 21.54 uur, samen met getuige [naam getuige] , medeverdachte [naam medeverdachte 1] met de auto opgehaald bij de woning van de vader van de verdachte. Kort daarna hoorde de verdachte van [naam medeverdachte 1] dat hij op Snapchat een video zag waaruit bleek dat [naam slachtoffer] bij de woning aan de [adres delict] te Rotterdam aan het barbecueën was. Op dat moment is bij de verdachte het plan ontstaan om [naam slachtoffer] daar op te zoeken om met hem te gaan praten om aldus een einde te maken aan de problemen met [naam slachtoffer] , niet om hem dood te schieten. Tot dat moment waren de verdachte, [naam getuige] en [naam medeverdachte 1] steeds van plan geweest om ergens te gaan eten en met dat doel heeft de verdachte zich eerder op de avond in de woning van zijn moeder omgekleed. Er is geen bewijs dat de verdachte reeds voordat de snapchat werd ontvangen plannen had om naar [naam slachtoffer] toe te gaan. Dat plan is ontstaan nadat via de snapchat bij de verdachte bekend werd waar [naam slachtoffer] op dat moment was. De verdachte heeft niet na de ontvangst van de snapchat en ook niet toen hij naar de woning aan de [adres delict] ging het plan opgevat om [naam slachtoffer] te gaan doden. Zoals gezegd wilde de verdachte daar uitsluitend met [naam slachtoffer] gaan praten.
[naam slachtoffer] had de verdachte eerder, in september 2016, met grof geweld en onder bedreiging met een vuurwapen, beroofd en vervolgens is hij negen maanden lang ernstig door [naam slachtoffer] en zijn vrienden bedreigd en afgeperst, zelfs zozeer dat hij op enig moment naar het buitenland is gevlucht en dat zijn moeder, bij wie de verdachte onder meer samen met zijn broertje woonde, moest verhuizen. De verdachte had, toen hij zich op de dag van het schietincident thuis bij zijn moeder ging omkleden, van zijn broertje gehoord dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden achter hun nieuwe adres gekomen waren.
De verdachte hoopte dat er door middel van het gesprek dat hij met [naam slachtoffer] wilde voeren een einde gemaakt kon worden aan de afpersingspraktijken. Daarbij speelde mee dat het ramadan was en dat [naam slachtoffer] bij en in gezelschap was van [naam 1] die de verdachte goed kent en met wie de verdachte niet op slechte voet stond. De verdachte sloot bovendien niet uit dat de ouders van [naam 1] thuis zouden zijn. Het leek de verdachte daarom een relatief veilig moment om naar [naam slachtoffer] toe te gaan om te zeggen dat het afgelopen moest zijn met de bedreigingen.
Gelet op die omstandigheden is niet onaannemelijk dat de verdachte uitsluitend met dat doel naar de [adres delict] is gegaan en niet om op [naam slachtoffer] te schieten. Dit wordt ook nog ondersteund door het feit dat [naam slachtoffer] samen met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zat te eten in een tuin in het volle zicht, in een woonwijk met veel doodlopende straten. De verdachte is daar bovendien naar toe gegaan met een auto die hij op zijn eigen naam gehuurd had. Het is verder volkomen onwaarschijnlijk dat de verdachte voor de ogen van minimaal één getuige die hem goed kent ( [naam 1] ), tevoren zou hebben besloten om [naam slachtoffer] daar en op dat moment dood te schieten.
Er is ook geen enkel onderzoeksresultaat dat hierop wijst. De verdachte heeft zich niet vermomd en had geen handschoenen aan. De getuigenverklaringen daarover zijn niet betrouwbaar. Ook het bloed op de handschoenen kan niet bijdragen tot het bewijs. De verdachte heeft na het schietincident zijn handen aan de handschoenen afgeveegd, omdat hij een wondje aan één van zijn handen had door het schieten. De handschoenen lagen in de auto en waren al binnenste buiten gekeerd. [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde toen ze naar de [adres delict] reden, heeft de auto gewoon geparkeerd. Het is niet zo dat hij de auto al vooraf heeft gekeerd. Dat de verdachte met een pistool naar de woning van [naam 1] is gelopen is ook geen bewijs voor een vooropgezet plan. De verdachte liep al langere tijd met een pistool rond, omdat hij zich niet veilig voelde en aan den lijve had ondervonden dat zijn belagers, onder wie met name [naam slachtoffer] , ook in het bezit waren van vuurwapens, wat ook door anderen is bevestigd. De verdachte had het pistool bij zich, omdat hij - op goede gronden - bang was voor de mensen waar hij naar toe ging, maar hij had het wapen niet bij zich om het te gaan gebruiken. Het is anders gelopen dan de bedoeling was, omdat toen de verdachte daar aankwam er schietbewegingen in zijn richting werden gemaakt door [naam 2] en [naam slachtoffer] en hij bij hen beiden ook een vuurwapen zag. Hij heeft daarom geschoten in doodsnood en om zichzelf te verdedigen. Hij weet niet meer in welke richting hij heeft geschoten.
Beoordeling bewijsverweer
Het ten laste gelegde schietincident vond plaats op 28 mei 2017 omstreeks 22.15 uur op de [adres delict] te Rotterdam. De verdachte is daar samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] met een auto heen gereden, uitgestapt en naar de woning aan de [adres delict] gelopen. In de voortuin van die woning was het slachtoffer, [naam slachtoffer] , met vrienden aan het barbecueën. Vanuit de voortuin van de naastgelegen woning aan de [adres delict] heeft de verdachte, meerdere malen met het vuurwapen dat hij bij zich had geschoten en daarbij [naam slachtoffer] dodelijk getroffen. De verdachte heeft dit ook bekend. Er zijn 4 hulzen aangetroffen en [naam slachtoffer] is door minimaal 4 kogels geraakt. Hij zat met zijn rug in de richting van de verdachte en is onder andere in zijn rug en achterhoofd geraakt. Gezien een en ander staat vast dat de verdachte gericht en ook doeltreffend met het vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten. Het ten laste gelegde opzet van de verdachte om [naam slachtoffer] te doden wordt op grond hiervan bewezen geacht.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachten rade wordt het volgende overwogen.
De verdachte kende [naam slachtoffer] uit de drugswereld. De verdachte hield zich samen met [naam medeverdachte 2] bezig met de handel in drugs (wiet). In september 2016 ging de verdachte in verband met die handel geld ophalen in Luxemburg. [naam slachtoffer] ging toen met hem mee. Bij terugkomst in Nederland is de verdachte door [naam slachtoffer] onder bedreiging met een vuurwapen beroofd van het geldbedrag dat hij had opgehaald. De verdachte en [naam medeverdachte 2] werden daarna vaker afgeperst en geïntimideerd door [naam slachtoffer] en diens vrienden. Dit ging door nadat de verdachte na een detentieperiode van vier maanden begin februari 2017 vrij kwam. De verdachte was bang voor [naam slachtoffer] en zijn vrienden en was ook bang dat zij zijn familie iets zouden aandoen. Hij kwam daardoor niet vaak meer bij zijn moeder thuis en zijn moeder was op zijn aanraden verhuisd. Ook is hij in verband met zijn angst naar Frankrijk gevlucht en daar enige tijd gebleven. De verdachte droeg het vuurwapen waarmee [naam slachtoffer] is doodgeschoten steeds bij zich, in verband met de dreiging die uitging van [naam slachtoffer] .
Op de avond van 28 mei 2017, de dag van het schietincident, is de verdachte samen met [naam getuige] teruggekomen uit Luxemburg. Ze zijn met de auto naar de woning van de moeder van de verdachte aan de [adres] te Capelle aan den IJssel gereden. De verdachte is zich daar om gaan kleden omdat zij ergens wilden gaan eten. In deze woning kreeg de verdachte een discussie met zijn moeder en broertje. Zijn broertje zei tegen hem dat ‘ze’, [naam slachtoffer] en zijn vrienden, hun nieuwe adres aan de [adres] kenden en dat zij door hem weer moesten gaan verhuizen. De verdachte is toen boos geworden op [naam slachtoffer] en voelde zich onmachtig en was bang. De verdachte vond dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden sinds 2016 heel zijn leven hadden verpest en hij vond het ook erg dat zijn familie daaronder leed. Nadat de verdachte bij zijn moeder was geweest zijn [naam getuige] en de verdachte naar de woning van de vader van de verdachte gereden om daar [naam medeverdachte 1] op te halen, die mee ging eten. De verdachte was toen nog steeds boos en ook gestrest en zenuwachtig. Hij was steeds met zijn telefoon bezig en aan het bellen met zijn moeder.
Kort nadat [naam medeverdachte 1] om 21.54 uur was opgehaald, toonde [naam medeverdachte 1] aan de verdachte een Snapchatvideo die kort daarvoor was geplaatst. De verdachte zag daarop dat [naam slachtoffer] aan het barbecueën was bij [naam 1] , de kapper bij wie hij zelf ook kwam. Hij herkende de locatie als het adres van [naam 1] aan de [adres delict] te Rotterdam waar de kapsalon van [naam 1] was. De verdachte heeft op dat moment besloten om daar heen te gaan. Hij wilde er meteen heen. Het eten ging niet meer door.
De verdachte is vervolgens met [naam medeverdachte 1] met de auto naar de [adres delict] gereden. De verdachte heeft [naam medeverdachte 1] , die de auto bestuurde, de auto laten parkeren in de [naam straat 1] , waarvan de [adres delict] een zijstraat is. De verdachte wilde de auto daar parkeren omdat hij niet wilde dat [naam slachtoffer] en zijn vrienden de auto zouden zien.
De verdachte is uit de auto gestapt en alleen, zonder [naam medeverdachte 1] , in de richting van de woning aan de [adres delict] gelopen. De rits van zijn jack was helemaal tot bovenaan dicht geritst en zijn capuchon was ver over zijn hoofd getrokken, waardoor zijn gezicht, behalve zijn ogen, niet zichtbaar was. De verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar dit is door meerdere getuigen, onder wie een aantal van de getuigen die bij het schietincident aanwezig waren, gezien. Anders dan door de verdediging is betoogd, worden de verklaringen van deze getuigen op dit punt betrouwbaar geacht.
Toen de verdachte naar de [adres delict] liep, had hij een geladen vuurwapen bij zich. Hij is daarmee, staande in de voortuin van de naastgelegen woning aan de [adres delict] 17, vrijwel direct en gericht op [naam slachtoffer] gaan schieten. Hij riep: ‘ [naam slachtoffer] , [naam slachtoffer] ’, richtte zijn wapen en schoot minimaal 4 maal op [naam slachtoffer] .
Tijdens het schietincident had de verdachte zwarte handschoenen aan. Dit volgt uit een tweetal getuigenverklaringen, waaronder een verklaring van een getuige die hem direct na het schietincident met het vuurwapen in de hand heeft zien wegrennen richting de [naam straat 1] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte handschoenen aan had. Ook deze verklaringen worden voldoende betrouwbaar geacht, mede omdat deze ondersteuning vinden in de resultaten van het forensisch onderzoek aan deze zwarte handschoenen die de verdachte samen met het vuurwapen op zijn vlucht op de parkeerplaats aan de [naam straat 2] bij de auto heeft achtergelaten. Beide handschoenen zijn daar gedeeltelijk binnenstebuiten gekeerd aangetroffen, terwijl op basis van het door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevoerde schotrestenonderzoek met grote mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat er schotresten zaten aan de buitenzijde van de handschoenen.
De verklaring van de verdachte dat de handschoenen al binnenstebuiten in de auto lagen en dat hij na het schietincident zijn handen daaraan heeft afgeveegd omdat hij door het schieten aan één van zijn handen een wondje had, is in het licht hiervan niet aannemelijk. De aanwezigheid van de schotresten aan de buitenzijde van de handschoenen kan niet anders worden geduid dan dat de verdachte deze handschoenen aan had tijdens het schietincident. Bovendien heeft de verdachte de handschoenen later, net als onder meer het gebruikte pistool, buiten de auto achtergelaten.
De rechtbank acht op grond van al deze feiten en omstandigheden bewezen dat de verdachte bij het doodschieten van [naam slachtoffer] handelde met voorbedachten rade. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de verdachte het besluit om op [naam slachtoffer] te gaan schieten heeft genomen na ontvangst van de snapchat met beelden van [naam slachtoffer] en de plaats waar deze zich op dat moment bevond. In de tijd daarvoor was de verdachte weer geconfronteerd met de frustratie van zijn moeder en broertje over de hinder die hij en zijn familie van [naam slachtoffer] en zijn vrienden ondervonden. De verdachte was daarover boos, voelde zich onmachtig en was bang. Hij gedroeg zich ook gestrest en zenuwachtig. Hierin wordt het motief gezien voor het besluit van de verdachte om [naam slachtoffer] om het leven te brengen. Bij dat voornemen past ook dat de verdachte daartoe ineens besloot, zonder enig vooroverleg met [naam slachtoffer] die hij tot dan toe steeds uit de weg was gegaan en ook zonder enig vooroverleg met anderen. Het afgesproken etentje cancelde hij abrupt. Hij wilde meteen naar [naam slachtoffer] toe. Bij het tevoren genomen besluit om [naam slachtoffer] te doden past ook dat de auto waarmee ze naar de [adres delict] zijn gereden om de hoek is geparkeerd en dat de verdachte zijn gezicht had bedekt en handschoenen droeg. Ook blijkt het tevoren genomen besluit uit het feit dat de verdachte vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op [naam slachtoffer] is gaan schieten.
Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop het besluit tot het doden van [naam slachtoffer] is genomen en het schietincident heeft de verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Niet gebleken is van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
Ook is niet gebleken dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, dat hij naar [naam slachtoffer] is toegegaan om met hem te praten en hij het besluit om op [naam slachtoffer] te schieten pas heeft genomen omdat en toen hij door [naam 2] en [naam slachtoffer] werd bedreigd.
De verklaring van de verdachte dat hij naar de [adres delict] toe ging om met [naam slachtoffer] te gaan praten wordt door niemand bevestigd, ook niet door [naam medeverdachte 1] en [naam getuige] tegen wie de verdachte dit naar eigen zeggen in de auto zou hebben gezegd. Gelet op de slechte relatie die de verdachte met [naam slachtoffer] had, de angst die de verdachte voor [naam slachtoffer] had in verband met de voortdurende bedreigingen, afpersingen en intimidaties en de omstandigheid dat hij [naam slachtoffer] juist steeds uit de weg ging en zelfs uit angst is gevlucht naar het buitenland en zijn moeder ertoe heeft aangezet om vanwege deze dreiging te verhuizen, is het merkwaardig dat hij ineens, zonder enige vooraankondiging of telefonisch contact, met [naam slachtoffer] wilde gaan praten. Dat past ook niet goed bij de boosheid van de verdachte naar aanleiding van de discussie die hij eerder op de avond had met zijn moeder en broertje over [naam slachtoffer] en zijn vrienden.
Ook het feit dat de verdachte zijn gezicht had bedekt en handschoenen droeg, terwijl het een warme dag was, passen niet bij het scenario dat de verdachte met [naam slachtoffer] wilde gaan praten om de gerezen onenigheid minnelijk op te lossen. Integendeel: het duidt er veeleer op dat de verdachte daarheen is gegaan om te schieten en die maatregelen had getroffen om niet als dader te worden achterhaald en niet te worden herkend door (onder andere) de personen die in de voortuin van de [adres delict] aan het barbecueën waren. Ook het parkeren van de auto in een andere straat past daarbij.
De omstandigheid dat de verdachte vrijwel onmiddellijk na aankomst ter plaatse op [naam slachtoffer] is gaan schieten past evenmin bij zijn verklaring dat hij met [naam slachtoffer] wilde gaan praten.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario hierin bestaande dat hij is gaan schieten omdat hij door [naam 2] en [naam slachtoffer] met vuurwapens werd bedreigd is niet aannemelijk geworden om de volgende redenen.
Gebleken is dat [naam 2] toen hij de verdachte zag en net voordat de verdachte ging schieten met zijn hand een schietbeweging heeft gemaakt. Dat hij daarbij een vuurwapen in zijn handen had is niet aannemelijk geworden. [naam 2] ontkent dit. Een getuige die [naam 2] na het schietincident achter de verdachte aan heeft zien rennen, heeft ook geen vuurwapen bij hem gezien. Hetzelfde geldt voor andere getuigen die ter plaatse waren. [naam 2] heeft ook niet op de verdachte geschoten toen de verdachte op [naam slachtoffer] schoot en ook niet toen hij na het schietincident achter de verdachte aanrende. De (van horen zeggen)verklaring van de moeder van [naam slachtoffer] , die zelf niet ter plaatse was, dat [naam 2] een vuurwapen bij zich had, is geen reden om op dit punt anders te oordelen.
Dat de verdachte in verband met de bedreiging door [naam 2] is gaan schieten staat ook haaks op het feit dat de verdachte tijdens het schietincident uitsluitend en gericht op [naam slachtoffer] heeft geschoten en niet op [naam 2] . Niet aannemelijk is daarom dat de verdachte zich bedreigd voelde door het gedrag van [naam 2] en dat de dreiging door [naam 2] de reden is geweest dat de verdachte op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
Ook is niet aannemelijk dat [naam slachtoffer] zelf een schietbeweging of dreigende beweging, al dan niet met een wapen, heeft gemaakt. Dit blijkt uit geen enkele getuigenverklaring, terwijl de verdachte zelf hierover heel wisselend heeft verklaard zodat zijn verklaringen op dit punt onvoldoende betrouwbaar zijn. Ook is dit niet te rijmen met het feit dat [naam slachtoffer] met zijn rug naar de verdachte toe zat, wat de verdachte ook zelf heeft verklaard, en [naam slachtoffer] (in ieder geval) tweemaal van achteren is beschoten terwijl hij zich op het moment van schieten niet of nauwelijks heeft verplaatst.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord.