ECLI:NL:RBDHA:2021:10011
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de oude en nieuwe Diensteinderegeling voor militair personeel en de rechtsgevolgen van besluiten omtrent ontslagleeftijd
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een sergeant van de Koninklijke Marine en de staatssecretaris van Defensie. De eiser, die sinds 1993 in dienst is, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de staatssecretaris met betrekking tot zijn ontslagleeftijd en de toepassing van de oude en nieuwe Diensteinderegeling (oDER en nDER). De eiser stelde dat hij niet onder artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) valt, omdat hij vóór 1 januari 2002 geen onbepaalde aanstelling had. Hij verzocht om gebruik te mogen maken van de oDER, maar de staatssecretaris verklaarde zijn bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 28 juni 2018, waarin toestemming werd verleend voor de oDER, een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een ontslagleeftijd van 55 jaar, omdat hij niet tot de doelgroep behoorde die onder artikel 39a van het AMAR valt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht de einddatum van de ontslagleeftijd op 60 jaar heeft vastgesteld, en dat het bezwaar van de eiser tegen het e-mailbericht van 16 januari 2020 niet-ontvankelijk was, omdat dit geen zelfstandig besluit was.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris binnen zijn bevoegdheid handelde door de eerdere besluiten te corrigeren. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het kader van arbeidsvoorwaarden voor militair personeel.