ECLI:NL:RBDHA:2020:9932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
SGR 19/2163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met verhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor bijzondere bijstand in verband met reiskosten naar het politiebureau te Den Haag voor een verhoor, kreeg te maken met een afwijzing van zijn aanvraag door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiser had gemaakt niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, maar dat het ging om incidentele kosten die uit de bijstandsnorm konden worden voldaan.

Eiser had zijn aanvraag ingediend op 6 september 2018, maar deze werd afgewezen op 12 oktober 2018. Het bezwaar dat hij indiende tegen deze afwijzing werd op 18 februari 2019 ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de gemaakte reiskosten voortkwamen uit een valse aangifte door een medewerkster van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat de kosten van ongeveer € 15,- voor een enkel bezoek aan het politiebureau niet als bijzondere kosten konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat hij deze kosten niet kon voldoen uit zijn bijstandsnorm.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

tegen
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2018, verzonden op 17 oktober 2018, (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met een verhoor op het politiebureau te Den Haag afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2019, verzonden op 19 februari 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de onderhavige zaak, alsmede in de zaken met de zaaknummers SGR 18/6383, 18/7835, 18/8386, 18/8370, 19/1014, 19/1538, 19/2155, 19/2162, 19/2169, 19/2772, 19/3941, 19/4738, 19/4741, 19/4743, 19/4811, 19/4991, 19/5340, 19/5525, 19/5832, 19/5833, 19/5834, 19/6088, 19/6089, 19/6090, 19/6288, 19/6292, 19/6441, 19/6443, 19/7248, 19/7115, 19/7122, 19/7417, 19/7787, 19/788, 19/7790, 19/7965, 19/7996, 20/311, 20/886, 20/887, 20/888, 20/987, 20/989, SGR 20/990, SGR 20/991, SGR 20/1007, SGR 20/1008, 20/1009 en 20/1010, zijn eiser, de heer [A] , directeur van de ISD Bollenstreek, en de heer [B] , wethouder van de gemeente Hillegom, bij brieven van 20 februari 2020 opgeroepen om te verschijnen op de regiezitting van de meervoudige kamer van 13 maart 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich tijdens deze regiezitting laten vertegenwoordigen door [C] . Voorts zijn namens verweerder [A] , [B] en de gemachtigde van verweerder, mr. D.F. Rosenbaum, verschenen. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven bereid te zijn om middels mediation te proberen tot een oplossing van het conflict te komen. Hiertoe heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaken geschorst in afwachting van de uitkomst van het mediationtraject. Op 30 maart 2020 heeft het mediationbureau van de rechtbank bericht dat het mediationtraject zonder onderlinge overeenstemming beëindigd is.
De meervoudige kamer heeft de behandeling van de onderhavige zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer ter verdere behandeling.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 2 september 2020, waarbij tevens het beroep in de zaken met de nummers SGR 18/7091, SGR 18/8386 en SGR 19/1538 is behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht in onderhavige beroepszaak. Dit beroep is bij brief van
14 januari 2020 voorlopig en ter zitting op 2 september 2020 definitief gehonoreerd. Er bestaat daarom geen grond om het beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk te verklaren.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1
Op 6 september 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de reiskosten in verband met het reizen naar het politiebureau ten Den Haag voor een verhoor.
2.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. De kosten zijn namelijk ontstaan door eigen toedoen dan wel door een tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid, waarbij eiser had kunnen voorzien dat zijn gedrag gevolgen zou hebben.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de ambtelijke commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek van 18 februari 2019, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het standpunt dat geen sprake is van uit een bijzondere situatie voortvloeiende kosten die niet kunnen worden voldaan uit eigen middelen. De aanvraag heeft betrekking op één bezoek aan het politiebureau in Den Haag. Het gaat om een afstand van ongeveer 40 kilometer. Uitgaande van een kilometervergoeding (voor de auto) van € 0,19 per kilometer betreft het een bedrag van circa € 15,-. Gezien het incidentele karakter van de reiskosten in samenhang met de hoogte van het bedrag kan er volgens verweerder redelijkerwijs van worden uitgegaan dat de kosten kunnen worden bestreden vanuit de algemene bijstandsnorm. De vraag of eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gemaakte kosten en of deze kosten om die reden voor zijn rekening en risico behoren te komen, is hierbij verder niet van doorslaggevend belang.
4. In beroep voert eiser, kort weergegeven, aan dat aantoonbaar sprake is van niet-alledaagse, bijzondere, noodzakelijke kosten. Door te stellen dat wel sprake is van noodzakelijke kosten maar geen sprake is van bijzondere kosten gaat verweerder er volledig aan voorbij dat de gemaakte reiskosten voortkomen uit een valse aangifte jegens eiser gedaan door een rancuneuze medewerkster van verweerder. Eiser heeft inmiddels aangifte gedaan tegen deze medewerkster, verweerder en diverse andere betrokkenen. Daarnaast is de zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd, hetgeen niet meer dan logisch is, nu de aantijging jegens eiser een pertinente leugen is. Verweerder kan op geen enkele manier objectief aannemelijk maken dat de vermeende misdraging door eiser is begaan. Elke vorm van verifieerbaar, wettig en overtuigend bewijst ontbreekt. Het afwijzen van de aanvraag op grond van de stelling dat geen sprake is van bijzondere kosten is dan ook absurd. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser, onder andere, de door hem op 4 februari 2019 gedane aangiftes en de sepotbeslissing van de officier van justitie van 21 november 2018 bijgevoegd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1
Het is vaste jurisprudentie van de CRvB [1] dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, waarin de aanspraak op bijzondere bijstand wordt geregeld, eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. Vervolgens dient beoordeeld te worden of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
6.2
Niet in geschil is dat de reiskosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. Tussen partijen is enkel in geschil of aan de voorwaarde is voldaan dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, als bedoeld in 6.1. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB [2] betreffen reiskosten incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de gevraagde reiskosten niet kon voldoen uit de voor hem geldende bijstandsnorm. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de reiskosten een enkel bezoek aan het politiebureau in Den Haag in verband met een verhoor betreffen. Voorts acht de rechtbank de geringe hoogte van het bedrag van belang. Eiser heeft niet toegelicht hoe hij naar Den Haag gereisd is en hoe hoog de reiskosten waren. Ook heeft eiser de door verweerder gemaakte schatting van de reiskosten niet bestreden. Net als verweerder gaat de rechtbank derhalve uit van een bedrag van € 15,- aan reiskosten. Gelet op het incidentele karakter van de reiskosten en de geringe hoogte hiervan heeft verweer zich op het standpunt mogen stellen dat deze kosten uit de algemene bijstandsnorm voldaan dienen te worden. Dat eiser deze kosten verplicht heeft moeten maken, omdat hij verhoord moest worden in verband met een tegen hem gedane aangifte, maakt niet dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht en op goede gronden afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:931 en de uitspraak van
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:883.