ECLI:NL:CRVB:2020:931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
18/2771 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor reiskosten naar gedetineerde partner

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten om haar gedetineerde partner te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Weert, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat zij haar partner meer dan één keer per maand moest bezoeken, en dat de kosten voor de maandelijkse systeemgesprekken al door de tbs-kliniek werden vergoed. De Raad bevestigde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de reiskosten voor meerdere bezoeken niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De appellante had ook geen bewijs geleverd dat haar situatie afweek van de beleidsregels van het college, die stellen dat bijzondere bijstand voor reiskosten alleen mogelijk is als het gezinslid voorafgaand aan de detentie op hetzelfde adres woonachtig was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18/2771 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 april 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
10 april 2018, 17/2851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W.G.M. Kral, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Namens appellante is verschenen mr. Kral. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A.P.J. Hecker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 20 januari 2017 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met het bezoeken van haar gedetineerde partner, die de vader is van haar zoon, geboren [in] 2015. De partner verbleef sinds 25 december 2006 in een penitentiaire inrichting en vanaf 4 mei 2015 in tbs-kliniek [kliniek] ( [kliniek] ) te [gemeente] .
1.3.
Uit telefonisch bij [kliniek] door een medewerker van de afdeling Werk, Inkomen en Zorgverlening van de gemeente Weert ingewonnen informatie is naar voren gekomen dat appellante en haar partner nooit hebben samengewoond. Verder is daaruit naar voren gekomen dat de aanwezigheid van appellante bij de systeemgesprekken, welke doorgaans één keer per maand plaatsvinden, gewenst is. Deze gesprekken duren ongeveer een uur en daarna kunnen appellante en haar partner zelf invulling geven aan de dag. Voor het bijwonen van de systeemgesprekken ontvangt appellante een vergoeding voor reiskosten van [kliniek] .
1.4.
Bij besluit van 22 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten omdat [kliniek] al voorziet in de reiskosten van appellante. Verder is in artikel 16, eerste lid, van de Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Weert 2015 (Beleidsregel) bepaald dat voor reiskosten geen bijzondere bijstand mogelijk. In het tweede lid van artikel 16 van de Beleidsregel is een uitzondering opgenomen voor reiskosten verband houdend met bezoek aan een gezinslid verblijvend in detentie of inrichting. Hierbij geldt als voorwaarde dat het gezinslid voorafgaand aan de detentie woonachtig moet zijn geweest op het adres waar de betrokkene woont. Appellante heeft haar partner leren kennen tijdens de detentie van de partner en zij zijn voorafgaand aan de detentie niet woonachtig geweest op hetzelfde adres. Het beroep van appellante op de hardheidsclausule opgenomen in de Beleidsregel slaagt niet, omdat het niet toekennen van bijzondere bijstand niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Immers, uit de bezoekoverzichten blijkt dat appellante haar partner reeds meerdere malen per maand bezoekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het college gehouden was haar bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van meerdere bezoeken per maand. Zij meent dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met haar bijzondere situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW, waarin de aanspraak op bijzondere bijstand wordt geregeld, dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de reiskosten van appellante voor het bezoeken van haar gedetineerde partner, voor zover het kosten betreft voor de maandelijkse bezoeken in verband met de systeemgesprekken, reeds worden vergoed door [kliniek] . Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college in de omstandigheden van appellante aanleiding had moeten zien om bijzondere bijstand toe te kennen voor meerdere bezoeken per maand.
4.3.
Het college heeft zich onder verwijzing naar de Beleidsregel op het standpunt gesteld dat de reiskosten voor meerdere bezoeken per maand niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan komt het bijstandverlenend orgaan, gelet op de tekst van artikel 35, eerste lid, van de PW echter geen beoordelingsvrijheid toe. De bestuursrechter dient zich daarover dan ook ten volle een eigen oordeel te vormen en is niet gebonden aan het beleid van het bijstandverlenend orgaan.
4.4.
Anders dan door appellante betoogd, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij haar partner meer dan één maal per maand diende te bezoeken. De enkele stelling dat voor het opbouwen van een gezinsband meerdere contactmomenten noodzakelijk zijn, is hiervoor ontoereikend. Appellante heeft deze stelling verder niet toegelicht en evenmin met stukken onderbouwd. Uit de door appellante overgelegde stukken over de bezoeken aan Veldzicht valt de noodzaak tot meerdere bezoeken per maand ook niet af te leiden. Vergelijk de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1247. Dit betekent dat het college de aanvraag voor de reiskosten voor meerdere bezoeken per maand terecht heeft afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de PW.
4.5.
Appellante heeft verder aangevoerd - zo begrijpt de Raad - dat de Beleidsregel ruimer uitgelegd moet worden omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de situatie dat tijdens detentie een serieuze relatie kan ontstaan. Denkbaar is dat de Beleidsregel beoogt te voorkomen dat in geval van losse contacten bijzondere bijstand wordt toegekend, maar dat geldt niet voor serieuze relaties.
4.6.1.
Het college hanteert het beleid, neergelegd in artikel 16 van de Beleidsregel, dat geen bijzondere bijstand voor reiskosten mogelijk is, tenzij deze kosten verband houden met bezoek aan een gezinslid dat tijdelijk en langer dan zes weken elders verblijft in detentie of instelling, waarbij het gezinslid voor detentie of verblijf in de instelling woonachtig moet zijn geweest op het adres waar de belanghebbende woont.
4.6.2.
In artikel 29 van de Beleidsregel is bepaald dat het college, onverminderd artikel 18, eerste lid, van de PW, in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
4.7.
Het in 4.6.1 en 4.6.2 genoemde beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV3889) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten voor een inconsistente toepassing van het beleid te vinden. De beroepsgrond dat de Beleidsregel ruimer moet worden toegepast, slaagt dan ook niet.
4.8.
Ook de beroepsgrond dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen slaagt niet. Appellante heeft immers, zoals in 4.4 overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat zij haar partner meer dan één maal per maand diende te bezoeken. Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid op grond waarvan het college met toepassing van de hardheidsclausule bijzondere bijstand had moeten toekennen voor de reiskosten van meerdere bezoeken per maand.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) D. Bakker