ECLI:NL:RBDHA:2020:9668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake overplaatsing van een vreemdeling naar een andere opvanglocatie

In deze zaak verzoekt de verzoekster, een Kosovaarse vreemdeling, om een voorlopige voorziening in verband met haar overplaatsing van de Gezinslocatie in Ter Apel naar de Gezinslocatie in Emmen. De verzoekster verblijft sinds 8 maart 2019 in de Gezinslocatie in Ter Apel, een buitenwettelijke opvanglocatie, en heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overplaatsing, die zou plaatsvinden op 9 september 2020. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bezwaar van verzoekster gericht is tegen de beëindiging van de opvang in Ter Apel en de voortzetting van de opvang in Emmen, en dat dit een feitelijke handeling is als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overplaatsing onoverkomelijke gevolgen voor haar heeft, en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter benadrukt dat de overplaatsing het gevolg is van de sluiting van de Gezinslocatie in Ter Apel, die plaatsmaakt voor een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen recht heeft op opvang op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) en dat de opvang in Ter Apel niet op een wettelijke basis is gefundeerd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de afstand naar Emmen niet onoverkomelijk is en de continuïteit van de medische behandeling niet in gevaar komt.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6870
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , verzoekster,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Op 8 maart 2019 heeft de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek aan verzoekster een maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) opgelegd, inhoudende dat verzoekster wordt verplicht om met ingang van 8 maart 2019 te verblijven op de Gezinslocatie in Ter Apel.
Aan verzoekster is mondeling meegedeeld dat zij op 9 september 2020 wordt overgeplaatst van de Gezinslocatie in Ter Apel naar de Gezinslocatie in Emmen.
Verzoekster heeft op 8 september 2020 tegen de overplaatsing bezwaar ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op 8 september 2020 een ordemaatregel getroffen en bepaalt dat de maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 van 8 maart 2019 wordt opgeschort inhoudende dat verzoekster zal worden behandeld alsof een lichter middel geldt, namelijk dat zij verblijft bij haar partner aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] met een meldplicht, totdat de voorzieningenrechter het verzoek op zitting heeft behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 11 september 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang, nu het de bedoeling was dat verzoekster op 9 september 2020 zou worden overgeplaatst naar de Gezinslocatie in Emmen en de Gezinslocatie in Ter Apel op 10 september 2020 is gesloten.
3. Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1996, heeft de Kosovaarse nationaliteit en verblijft als vreemdeling in Nederland. Haar verzoek om asiel is door verweerder afgewezen en staat in rechte vast. Tijdens de asielprocedure heeft ze haar partner leren kennen die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel en met wie ze een kind heeft gekregen. Na haar asielprocedure heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Hoewel de aanvraag in eerste instantie door verweerder is afgewezen, heeft de voorzieningenrechter hangende bezwaar het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 8 maart 2019 toegewezen. Verweerder heeft inmiddels een besluit op het bezwaar genomen, waartegen verzoekster beroep heeft ingediend.
4. Verzoekster verblijft sinds 8 maart 2019 in de Gezinslocatie in Ter Apel. Dit is een buitenwettelijke opvanglocatie, waarin vreemdelingen worden opgevangen die geen recht op opvang hebben op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (de Rva). De opvang is bedoeld voor vreemdelingen waarvan het niet wenselijk is dat hen onderdak wordt onthouden en gaat in de regel gepaard met een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 (de vrijheidsbeperkende maatregel). Aan verzoekster is zo’n maatregel opgelegd.
5. De Gezinslocatie in Ter Apel is per 10 september 2020 gesloten om plaats te maken voor een opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa). De in de Gezinslocatie verblijvende vreemdelingen zijn in de periode voorafgaand aan 10 september 2020 geleidelijk overgeplaatst naar andere locaties. Verzoekster zou eind augustus worden overgeplaatst naar de Gezinslocatie in Burgum, maar dit is niet doorgegaan. Verweerder heeft verzoekster vervolgens mondeling medegedeeld haar op 9 september 2020 over te plaatsen naar de Gezinslocatie in Emmen.
6. Verzoekster wil niet overgeplaatst worden naar de Gezinslocatie in Emmen, maar blijven in de opvang in Ter Apel. Zij stelt hierbij belang te hebben, omdat haar partner en kind in [plaats] wonen en haar behandelaars in Ter Apel zijn gevestigd. Zij heeft diverse medische problemen en heeft in het verleden gepoogd suïcide te plegen. Overplaatsing naar de Gezinslocatie in Emmen vergroot de afstand tussen verzoekster en haar gezin en brengt de continuïteit van haar medische behandeling in gevaar. Om deze reden moet voordat ze daadwerkelijk wordt overplaatst, getoetst worden of de overplaatsing rechtmatig is. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de mededeling om haar over te plaatsen een voornemen is van een feitelijke handeling die haar positie verslechtert en dat zij terecht op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar heeft gemaakt. Ze merkt daarbij op dat beroep tegen de huidige vrijheidsbeperkende maatregel die ziet op Ter Apel niet voor de hand ligt, omdat ze daar geen bezwaren tegen heeft.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk is. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat een vreemdeling geen belang heeft bij een rechtsmiddel tegen de beëindiging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dat zij opvang geniet maakt dit niet anders, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel niet de grondslag biedt voor de geboden opvang.
8. De voorzieningenrechter moet allereerst de vraag beantwoorden of verzoekster terecht bezwaar heeft ingediend en dus ontvankelijk is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling volgt, zoals verweerder stelt, dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen de opheffing van een vrijheidsbeperkende maatregel. De daarmee gepaard gaande opvang maakt dit niet anders, omdat die opvang geen grondslag vindt in een wettelijke regeling. De Afdeling oordeelt in deze rechtspraak echter ook dat de opvang zonder een specifieke wettelijke basis aangemerkt moet worden als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het beëindigen van de opvang dient daarom ook te worden aangemerkt als een feitelijke handeling. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 28 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY8256) en 20 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:178).
8.2.
Uit het verzoekschrift volgt dat verzoekster met dit verzoek beoogt te bewerkstelligen dat overplaatsing achterwege blijft, dan wel dat de uitvoering van de vrijheidsbeperkende maatregel in combinatie met de buitenwettelijke opvang ongewijzigd wordt voortgezet. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat geen beroep is ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, omdat verzoekster daartegen geen bezwaren heeft, maar dat ze wel bezwaren heeft tegen de overplaatsing. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoekster is gericht tegen de beëindiging van de opvang in de Gezinslocatie in Ter Apel en de voorzetting van de opvang in de Gezinslocatie in Emmen. Het bezwaar is dus gericht tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
8.3.
Anders dan verweerder komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekster ontvankelijk is in haar bezwaar.
9. De voorzieningenrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
9.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoekster over te plaatsen naar de Gezinslocatie in Emmen. Zoals blijkt uit het bovenstaande is de overplaatsing het gevolg van de sluiting van de Gezinslocatie in Ter Apel zodat het COa de locatie in gebruik kan nemen om asielzoekers op te vangen die recht op opvang hebben op grond van de Rva. Niet in geschil is dat verzoekster dit recht niet heeft en dat zij verblijft in een buitenwettelijke opvanglocatie. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij vanuit organisatorisch oogpunt belang heeft bij het gescheiden houden van deze twee verschillende opvangvoorzieningen en hij een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het organiseren, inrichten en financieren van de buitenwettelijke opvangvoorziening. Dit maakt dat van verzoekster in beginsel verwacht mag worden dat ze meewerkt aan een overplaatsing, tenzij de voorgenomen overplaatsing dermate ingrijpende gevolgen voor haar heeft dat haar medewerking in redelijkheid niet gevergd kan worden en de mogelijkheid bestaat om af te zien van die overplaatsing dan wel om een minder ingrijpend alternatief te bieden.
9.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van dit laatste niet gebleken. Hoewel door de overplaatsing naar Emmen de afstand wordt vergroot tussen enerzijds verzoekster en anderzijds haar partner en kind – die in [plaats] wonen – en haar medische behandelaars in Ter Apel, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze afstand onoverkomelijk is of de continuïteit van haar medische behandeling in gevaar brengt. Weliswaar heeft verzoekster een verklaring van haar huisarts overgelegd waaruit blijkt dat continuering van haar behandeling in Ter Apel van belang is, maar die verklaring is afgegeven in verband met de overplaatsing naar Burgum. Met de voorgenomen overplaatsing naar Emmen is de feitelijke situatie sinds deze verklaring veranderd. Burgum ligt immers op een grotere afstand van Ter Apel en [plaats] dan Emmen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de huisarts niet dat overplaatsing op zichzelf negatieve gevolgen heeft of dat verzoekster de behandeling bij haar huidige behandelaar(s) in Ter Apel niet kan voortzetten en evenmin dat een eventuele overdracht van de behandeling negatieve gevolgen zal hebben. Het lag op de weg van verzoekster om dit aannemelijk te maken, nog daargelaten dat onvoldoende betwist is dat met de sluiting van de gezinslocatie in Ter Apel verweerder geen reële mogelijkheid heeft om van de overplaatsing af te zien.
9.3.
Nu verzoekster heeft nagelaten om aannemelijk te maken dat de overplaatsing onoverkomelijke gevolgen voor haar heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.