ECLI:NL:RVS:2015:178

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
201310372/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de weigering van het COA om vervoerskaarten te verstrekken aan vreemdelingen onder vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013. De vreemdelingen, die onder een vrijheidsbeperkende maatregel vallen, hebben het COA verzocht om ontheffing van hun dagelijkse meldplicht, terugbetaling van inhoudingen op hun wekelijkse toelage en verstrekking van vervoerskaarten. Het COA heeft deze verzoeken afgewezen, met de argumentatie dat de dagelijkse meldplicht en de inhoudingen feitelijke handelingen zijn. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk, wat het COA in hoger beroep aanvecht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 november 2014 behandeld. De rechtbank had overwogen dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is voor de opvang van de vreemdelingen en dat het COA slechts feitelijk beheerder is van de opvanglocatie. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris het bevoegde bestuursorgaan is om op de bezwaarschriften van de vreemdelingen te beslissen. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het COA opdraagt de bezwaren als bezwaren te behandelen. De Afdeling bevestigt de uitspraak voor het overige.

De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het COA en de staatssecretaris, en dat de vreemdelingen in dit geval hun bezwaren tegen de weigering van het COA om vervoerskaarten te verstrekken, eerst bij de staatssecretaris hadden moeten indienen. De Afdeling concludeert dat de rechtbank in dit opzicht terecht de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dat het COA ten onrechte niet aan de staatssecretaris heeft doorgezonden.

Uitspraak

201310372/1/V1.
Datum uitspraak: 20 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 in zaken nrs. 12/29801, 13/1333 t/m 13/1340, 13/1344, 13/1348, 13/1350, 13/1387, 13/1393, 13/1397, 13/1402 en 13/1405 in het geding tussen:
1. [vreemdeling 1], en
2. [vreemdeling 2], 3. [vreemdeling 3], 4. [vreemdeling 4], 5. [vreemdeling 5], 6. [vreemdeling 6], 7. [vreemdeling 7], 8. [vreemdeling 8], 9. [vreemdeling 9], 10. [vreemdeling 10], 11. [vreemdeling 11], 12. [vreemdeling 12], 13. [vreemdeling 13], 14. [vreemdeling 14], 15. [vreemdeling 15], 16. [vreemdeling 16] en 17. [vreemdeling 17] (hierna: vreemdelingen 2-17), (hierna samen: de vreemdelingen)
en
het COa.
Procesverloop
Bij brief van 14 september 2012 heeft het COa de vreemdelingen, in reactie op hun verzoek in de brief van 11 september 2012 om hen te ontheffen van de hun opgelegde dagelijkse meldplicht, de inhoudingen op hun wekelijkse toelage terug te betalen en vervoerskaarten te verstrekken, te kennen gegeven dat de dagelijkse meldplicht en eventuele inhoudingen feitelijke handelingen zijn en geweigerd vervoerskaarten te verstrekken. Deze brief is aangehecht.
Het COa heeft de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ter behandeling als beroepen doorgezonden aan de rechtbank.
Bij uitspraak van 16 oktober 2013 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en het COa opgedragen de beroepen als bezwaren te behandelen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar het COa, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen en mr. E.E. van der Kamp, beiden advocaat te Den Haag, en de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft - in hoger beroep onbestreden - overwogen dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de vreemdelingen bij onderscheiden besluiten van 2 augustus 2012 krachtens artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd, waarbij hij hen heeft verplicht om vanaf die datum in de gemeente Almere te verblijven, en dat hun in samenhang met deze maatregel opvang is geboden in de vrijheidsbeperkende locatie (hierna: de VBL) in Almere.
2. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in kennis stellen van de dagelijkse meldplicht (door hen ook de inhuisregistratie genoemd; hierna: de meldplicht), de sanctie verbonden aan het niet aan de meldplicht voldoen en de weigering om de vreemdelingen vervoerskaarten te verstrekken, moeten worden aangemerkt als feitelijke handelingen van het COa jegens de vreemdelingen als zodanig, zodat daartegen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 de rechtsmiddelen openstaan die in een reguliere procedure openstaan. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het slechts feitelijk beheerder van de VBL is en dat de opvang van de vreemdelingen onder directe verantwoordelijkheid van de staatssecretaris valt. Het COa voert verder aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door hem in het kader van het feitelijk beheer uitgevoerde handelingen geen rechtens relevante handelingen zijn als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2.1. Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt een handeling van een bestuursorgaan jegens een vreemdeling als zodanig met een beschikking gelijkgesteld.
2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraken van 10 januari 2014 in zaak nr. 201200442/1/V1 en 24 februari 2014 in zaak nr. 201204913/1/V1 is het COa niet in algemene zin de taak opgedragen en de bevoegdheid toegekend om vreemdelingen die zulks behoeven, opvang te verlenen. Bij de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) zijn regels gesteld voor de verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. Uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva 2005 kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen jegens het COa aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang.
Vreemdelingen die geen aanspraak hebben op verstrekkingen vanwege het COa en menen toch aanspraak te hebben op voorzieningen, waaronder opvang, moeten zich tot de staatssecretaris wenden. Voorzieningen aan vreemdelingen die vanwege het COa geen aanspraak hebben op verstrekkingen, moeten dan ook worden beschouwd als door de staatssecretaris geboden. Voor deze voorzieningen verzorgt het COa slechts de feitelijke uitvoering in opdracht van de staatssecretaris.
2.3. De vreemdelingen is, nadat de staatssecretaris hun krachtens artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd, opvang geboden in de VBL in Almere, welke opvang niet is voorzien in de Rva 2005. Uit hetgeen onder 2.2 is overwogen volgt dan ook dat de staatssecretaris de vreemdelingen deze opvang heeft geboden. De vrijheidsbeperkende maatregel bood geen grondslag voor de geboden opvang. Nu die opvang ook overigens geen specifieke wettelijke basis heeft, is de aan de vreemdelingen geboden opvang een feitelijke handeling die de staatssecretaris is toe te rekenen; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2014 in zaak nr. 201311294/1/V1. Het in kennis stellen van de meldplicht, de weigering de vreemdelingen daarvan te ontheffen en de eventuele sanctie verbonden aan het niet aan de meldplicht voldoen, zijn in het verlengde daarvan evenzeer feitelijke handelingen die de staatssecretaris zijn toe te rekenen. Dat vreemdeling 1 volgens de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 2 augustus 2012 in zaak nr. 201204692/2/V2 (hierna: de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 2 augustus 2012) verstrekkingen heeft behouden totdat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist, hetgeen zij bij uitspraak van 15 februari 2013 in zaak nr. 201204692/1/V2 heeft gedaan, laat onverlet dat de staatssecretaris vreemdeling 1, net als vreemdelingen 2-17, opvang heeft geboden in samenhang met het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. In zoverre verschilt de positie van vreemdeling 1 dan ook niet van die van vreemdelingen 2-17.
2.4. Nu de vreemdelingen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) eerst bij de staatssecretaris bezwaar hadden moeten maken tegen de weigering hen van de meldplicht te ontheffen en de eventuele sanctie verbonden aan het niet aan de meldplicht voldoen, heeft de rechtbank hun beroepen in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het COa klaagt echter terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu het COa slechts feitelijk beheerder van de VBL is, de staatssecretaris in zoverre het bevoegde bestuursorgaan is om op de bezwaarschriften van de vreemdelingen te beslissen, zodat zij deze ten onrechte niet aan de staatssecretaris heeft doorgestuurd.
In zoverre slaagt de grief.
2.5. Uit hetgeen onder 2.2 is overwogen volgt voorts dat, nu vreemdelingen 2-17 geen aanspraak hadden op verstrekkingen vanwege het COa, de weigering in de brief van 14 september 2012 om hun vervoerskaarten te verstrekken, een feitelijke handeling is die de staatssecretaris moet worden toegerekend. Nu vreemdelingen 2-17 daartegen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb eerst bezwaar hadden moeten maken, heeft de rechtbank hun beroepen ook in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft echter niet onderkend dat de staatssecretaris ook in zoverre het bevoegde bestuursorgaan is om op de bezwaarschriften te beslissen.
Ook in zoverre slaagt de grief.
2.6. Vreemdeling 1 had door de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 2 augustus 2012 vanaf die datum tot 15 februari 2013 aanspraak op verstrekkingen vanwege het COa als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 januari 2013 in zaak nr. 201200432/1/V1) volgt uit de aanhef van artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 echter dat de onder a tot en met g vermelde verstrekkingen onlosmakelijk zijn verbonden met opvang in een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Rva 2005. Vreemdeling 1 kon zijn gestelde aanspraak op een vervoerskaart dan ook eerst bij het COa effectueren nadat het COa hem opvang in een opvangvoorziening in vorenbedoelde zin zou hebben geboden. Nu vreemdeling 1 het COa naar aanleiding van de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 2 augustus 2012 niet heeft verzocht hem opvang in een opvangvoorziening in vorenbedoelde zin te bieden - vreemdeling 1 heeft zich in dit verband slechts verzet tegen de voorwaarden waaronder hem opvang in de VBL is geboden - moet ook de weigering in de brief van 14 september 2012 om hem een vervoerskaart te verstrekken worden beschouwd als een feitelijke handeling die de staatssecretaris moet worden toegerekend. Hetgeen onder 2.5 is overwogen, geldt dus evenzeer voor vreemdeling 1.
Ook in zoverre slaagt de grief.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het COa heeft opgedragen de ter behandeling als beroepen doorgezonden bezwaren als bezwaren te behandelen. De Afdeling gaat ervan uit dat de staatssecretaris deze beroepen als bezwaren zal behandelen. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 in zaken nrs. 12/29801, 13/1333 t/m 13/1340, 13/1344, 13/1348, 13/1350, 13/1387, 13/1393, 13/1397, 13/1402 en 13/1405, voor zover de rechtbank het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft opgedragen de in die zaken ter behandeling als beroepen doorgezonden bezwaren als bezwaren te behandelen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Schuurman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2015
282-787.