ECLI:NL:RBDHA:2020:9611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Mongoolse nationaliteit met betrekking tot COVID-19 en voortvarendheid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiseres van Mongoolse nationaliteit. De eiseres, die in bewaring was gesteld op 17 juli 2020, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar in bewaring te stellen. Tijdens de zitting op 27 juli 2020 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. C. Chen, haar bezorgdheid geuit over de voortvarendheid van de verweerder in het kader van haar overdracht naar Duitsland, die gepland stond voor 5 augustus 2020. De eiseres stelde dat de COVID-19-situatie de kans op een succesvolle overdracht in gevaar bracht.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres de gronden van de maatregel niet heeft bestreden en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voortvarendheid van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende stappen zijn ondernomen door de verweerder, waaronder het aanvragen van een vlucht naar Duitsland. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiseres niet in het bezit is van een geldig paspoort en dat eerdere pogingen tot overdracht zijn mislukt omdat zij zich had onttrokken aan de procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Surenjav. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres stelt van Mongolische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1973] .
Eiseres heeft de gronden van de maatregel niet bestreden.
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan haar overdracht. De geplande overdrachtsdatum van 5 augustus 2020 ligt drie weken na het besluit tot inbewaringstelling. Bovendien is het helemaal niet zeker dat de overdracht op die datum ook daadwerkelijk plaats zal gaan vinden, gelet op de ontwikkelingen rond het COVID-19-virus; er vinden in toenemende mate besmettingen plaats.
In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting uit Nederland. Eiseres is op 17 juli 2020 in bewaring gesteld. Op 21 juli 2020 is een vertrekgesprek gevoerd met eiseres en op 23 juli 2020 is een vlucht aangevraagd naar Duitsland. Verweerder heeft ter zitting
verwezen naar een brief van verweerder aan de belanghebbenden van de rechtspraak van 15 juli 2020, waarin is vermeld dat men na een onderbreking als gevolg van het COVID-19- virus per 1 juli 2020 begint met het opstarten van Dublinoverdrachten met de nabijgelegen lidstaten. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat men zich bewust is van de COVID-19- problematiek, maar dat er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat de overdracht niet zal kunnen plaatsvinden. De rechtbank heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen, zodat zij van oordeel is dat er op dit moment zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht van eiseres heeft gewerkt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiseres wil meewerken aan haar vertrek uit Nederland en heeft aangegeven dat ze naar Mongolië wil. Eiseres was daar met behulp van de IOM al mee bezig vóór de inbewaringstelling. Haar paspoort ligt bij iemand waarvan ze een telefoonnummer heeft, maar de regievoerder heeft geweigerd om deze persoon te bellen.
6. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiseres is niet in het bezit van een geldig paspoort en er was eerder, op 12 maart 2020, een overdracht aan Duitsland gepland, maar eiseres heeft zich hieraan onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Zij heeft haar verklaringen dat zij bezig was met het regelen van zelfstandig vertrek niet met documenten onderbouwd. De enkele stelling dat haar paspoort zich bevindt bij een persoon van wie het telefoonnummer bekend is, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, nu eiseres zelf niet over dit paspoort beschikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
29 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.