ECLI:NL:RBDHA:2020:961
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 30 september 2019 ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, is eiser verschenen met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had betwist dat Italië in beginsel verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank volgde de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de Dublinverordening nog steeds van kracht is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Italië zouden uitsluiten.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet als bijzonder kwetsbare asielzoeker kan worden aangemerkt en dat de argumenten van eiser over de herziening van de Dublinverordening niet opwegen tegen de huidige regelgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten zijn om eiser niet aan Italië over te dragen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.