ECLI:NL:RBDHA:2020:961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
NL19.29624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 30 september 2019 ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, is eiser verschenen met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet had betwist dat Italië in beginsel verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank volgde de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de Dublinverordening nog steeds van kracht is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Italië zouden uitsluiten.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet als bijzonder kwetsbare asielzoeker kan worden aangemerkt en dat de argumenten van eiser over de herziening van de Dublinverordening niet opwegen tegen de huidige regelgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten zijn om eiser niet aan Italië over te dragen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.29624
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 september 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.29625, plaatsgevonden op 9 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kandeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft niet betwist dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Ook is niet in geschil dat eiser niet als bijzonder kwetsbare asielzoeker in de zin van het arrest Tarakhel [1] moet worden aangemerkt.
2. Eiser heeft onder verwijzing naar stukken van de Eerste Kamer [2] aangevoerd dat de Dublinverordening [3] achterhaald is en zal worden herzien. Verder stelt hij dat verweerder ten onrechte standaard heeft verwezen naar jurisprudentie.
3. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [4] volgt dat aan de hand van nieuwe informatie keer op keer wordt beoordeeld of ten aanzien van Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit die uitspraken volgt ook dat ten aanzien van de groep niet bijzonder kwetsbare asielzoekers nog steeds van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt de lijn van de Afdeling ten aanzien van asielzoekers die niet kunnen worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. En hoewel eiser terecht aanvoert dat de Dublinverordening zal worden herzien, moet op dit moment voor de beoordeling van de zaak van eiser worden uitgegaan van de Dublinverordening zoals die nu van kracht is.
4. In het arrest Jawo [5] ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor eiser om hem niet aan Italië over te dragen, nu voor schending van artikel 3 van het EVRM [6] een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid geldt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 9 januari 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
2.E160013
3.Verordening (EU) nr. 604/2013
4.Uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) en 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2957)
5.Uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, C-163/17)
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden