ECLI:NL:RBDHA:2020:9608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die van onbekende nationaliteit is en sinds 22 juni 2020 in bewaring zit, heeft tegen het besluit van 14 juli 2020 beroep ingesteld. Dit beroep is tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 27 juli 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van de Dublinverordening, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht en er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende gronden zijn voor de maatregel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel te handhaven. De rechtbank heeft ook de stelling van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14040
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van onbekende nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1987] .
Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij al sinds 22 juni 2020 in bewaring zit en de maatregel meerdere malen is omgezet, zodat de situatie voor hem geheel onduidelijk is. Eiser bestrijdt dat er voldoende gronden zijn om de maatregel te dragen. Zo weet hij niets van een besluit dat hij Nederland zou moeten verlaten.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Verweerder heeft ter zitting de gronden 3b en 4e laten vallen.
5. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige beroep is gericht tegen de maatregel van 14 juli 2020. Dat eiser gedurende 22 juni 2020 op grond van andere maatregelen in bewaring heeft gezeten, kan slechts een rol spelen bij een belangenafweging.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat in de bestreden maatregel is vermeld dat de asielaanvraag van eiser niet ontvankelijk is verklaard bij besluit van 20 maart 2020. Eiser heeft hiertegen rechtsmiddelen aangewend; bij uitspraak van 13 mei 2020 is het beroep ongegrond verklaard. Deze gang van zaken is door eiser niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat eiser op de hoogte is geweest van zijn plicht om Nederland te verlaten. Verweerder heeft de grond onder 3c daarom aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Voorts is niet weersproken dat eiser niet in het bezit was van een paspoort tijdens zijn binnenkomst in Nederland, zodat verweerder ook de grond onder 3a aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Samen met de niet bestreden gronden beschikte verweerder over voldoende gronden om eiser in bewaring te mogen stellen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft aangevoerd dat de situatie van eiser lange tijd onduidelijk is geweest en nog steeds is. Verweerder heeft daarom onzorgvuldig gehandeld door eiser in een dergelijke situatie in bewaring te stellen.
8. Gelet op hetgeen is overwogen over de grond 3c is de rechtbank van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk is geweest dat hij Nederland diende te verlaten. Van enige onduidelijkheid over het feit dat hij Nederland diende te verlaten is daarom ten tijde van het opleggen van de maatregel geen sprake geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Er zijn inmiddels vijf dagen verstreken na het claimakkoord en er is nog geen duidelijkheid over de overdracht.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op 10 juli 2020 een claim is gelegd bij de Zweedse autoriteiten. Deze hebben op 20 juli 2020 laten weten de claim niet te accepteren. Verweerder heeft vervolgens op 22 juli 2020 een verzoek gedaan om heroverweging van de weigering, waarop de Zweedse autoriteiten eveneens op 22 juli 2020
de claim alsnog hebben geaccepteerd. Verweerder verwacht dat in de loop van de week van 27 juli 2020 een vlucht kan worden geboekt om eiser over te dragen aan Zweden.
11. In wat eiser aanvoert en hetgeen hierboven is weergegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht aan Zweden. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij in het AZC verbleef en daar had kunnen verblijven in afwachting van zijn overdracht.
13. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser is eerder uit Zweden vertrokken en hij heeft geen gevolg gegeven aan de aanzegging om Nederland te verlaten. De enkele stelling dat eiser in een AZC verbleef, is geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
31 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.