Overwegingen
1. Eiser heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV gedaan door een papieren aangiftebiljet in te dienen. Daarop heeft eiser een Wajong-uitkering van € 15.136 en aftrek specifieke zorgkosten van € 7.160 aangegeven. Eiser heeft als bijlage bij de aangifte diverse documenten meegestuurd.
2. Eiser heeft, ondanks het daartoe strekkende verzoek van verweerder, de aftrek specifieke zorgkosten van € 7.160 niet gespecificeerd. Ter onderbouwing van de aftrek verwijst eiser naar de bij de aangifte overgelegde documenten.
3. Met dagtekening 10 december 2019 is aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.136. Hierbij heeft verweerder de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan.
4. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiser in 2017 een tarwevrij dieet (dieetnummer 39) volgde en dat de dieetkosten moeten worden bepaald op € 600. Evenmin is tussen partijen nog in geschil dat de uitgaven die zijn gedaan bij Ekoplaza niet voor aftrek in aanmerking komen. Dat betekent dat uitsluitend nog in geschil is of de uitgaven gedaan bij ‘Een Groene Wereld’ voor aftrek in aanmerking komen.
5. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt, dat wil zeggen: niet aan hem zijn vergoed. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken.
6. De bewijslast voor aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiser. HHij moet aannemelijk maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze op hem drukken en voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
7. Eiser heeft diverse facturen van ‘Een Groene Wereld’ overgelegd. Deze facturen hebben betrekking op de aanschaf van shampoo, oliën en zeep. Ter zitting heeft eiser verklaard dat aan de aanschaf van deze producten geen medisch voorschrift ten grondslag ligt, maar dat zijn huisarts hem heeft geadviseerd om, naast de voorgeschreven reguliere medicatie, zelf op zoek te gaan naar natuurlijke middelen om zijn eczeemklachten te verlichten. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat eiser poogt door aanschaf van deze middelen zijn klachten zoveel mogelijk te verminderen, komen de kosten daarvan niet als kosten voor farmaceutische hulpmiddelen voor aftrek in aanmerking. De producten zijn immers niet op voorschrift van een arts aangeschaft.Evenmin kunnen deze producten als andere hulpmiddelen worden beschouwd nu gesteld noch gebleken is dat deze hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
8. De conclusie is dat eiser recht heeft op aftrek van dieetkosten tot een bedrag van
€ 600. Dit bedrag wordt op grond van artikel 6.19, eerste lid, sub b, van de Wet IB 2001 verhoogd met 40%, zijnde € 240, waardoor de totale uitgaven uitkomen op € 840. Het verzamelinkomen van eiser vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt
€ 15.136. Op grond van artikel 6.20 van de Wet IB 2001 bedraagt de drempel dan € 249 waardoor de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten € 591 bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden verminderd tot op € 14.545.
9. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze te hoog is. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag te worden verminderd.
10. Gelet op wat hiervóór onder 4 en 8 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding omdat daarom niet vóór het einde van de bezwaarfase is verzocht. Overigens is gesteld noch gebleken dat eiser in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Roodhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 september 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: