6.9Het beroep met zaaknummer SGR 20/802 heeft betrekking op bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ten aanzien van de procedure met zaaknummer SGR 19/3973. Laatstgenoemde zaak is een reeds afgedane belastingzaak, welke is uitgemond in een onbevoegdverklaring.Op grond van artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wordt geen griffierecht geheven indien de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het beroepschrift. Dit betekent dat de kosten waarvoor eiser de bijzondere bijstand heeft aangevraagd in de onderhavige beroepszaak niet zijn gemaakt en ook niet meer gemaakt zullen worden.
7. Uit het voorgaande volgt dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd in alle onderhavige beroepsprocedures niet zijn gemaakt en dat deze kosten ook niet meer gemaakt gaan worden, nu het onderliggende beroep geëindigd is met een niet-ontvankelijkverklaring en daartegen geen verzet is gedaan (SGR 20/730, SGR 20/732, SGR 20/734, SGR 20/736, SGR 20/739, SGR 20/743 en SGR 20/745), omdat eiser geen advocaat heeft ingeschakeld (SGR 20/791) of omdat het onderliggende beroep geëindigd is met een onbevoegdverklaring (SGR 20/802). Dit betekent dat eiser het door hem beoogde doel, namelijk het (alsnog) verkrijgen van bijzondere bijstand, niet kan bereiken. Een inhoudelijk oordeel van de rechtbank hierover kan voor eiser dan ook geen feitelijke betekenis meer hebben. De beroepen zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
8. Uit artikel 4:18 van de Awb vloeit voort dat verweerder – nadat hij eisers ingebrekestellingen had ontvangen – van rechtswege de verschuldigdheid van een dwangsom bij beschikking had moeten vaststellen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Eiser kan echter door de niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen tegen het niet tijdig beslissen, zie hiervoor onder 7, geen oordeel meer verkrijgen over de vraag of verweerder als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd.
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiser niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat als gevolg van deze uitspraak de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1648) op grond van artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht komt te vervallen .