ECLI:NL:RBDHA:2020:9552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
SGR 20-3146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen bijzondere bijstand

Op 30 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn aanvragen om bijzondere bijstand. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten van griffierechten, maar de rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had, omdat de kosten waarvoor hij bijstand had aangevraagd, niet gemaakt waren. De rechtbank stelde vast dat eiser in eerdere procedures was vrijgesteld van het betalen van griffierechten, waardoor hij geen belang had bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvragen. De rechtbank verklaarde de beroepen in alle zaken niet-ontvankelijk. Eiser had in totaal 18 zaken aangespannen, maar in alle gevallen was de conclusie dat de kosten waarvoor hij bijstand had aangevraagd, niet verschuldigd waren. De rechtbank overwoog dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van deze beroepen, omdat het resultaat dat hij nastreefde niet kon worden bereikt. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid van misbruik van procesrecht door eiser, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om dit te stellen. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3146, SGR 20/3150, SGR 20/3193, SGR 20/3200, SGR 20/3203, SGR 20/3207, SGR 20/3211, SGR 20/3216, SGR 20/3218, SGR 20/3353, SGR 20/3358, SGR 20/3362, SGR 20/3348, SGR 20/3364, SGR 20/3340, SGR 20/3186, SGR 20/3172
en SGR 20/3356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Eiser heeft in de zaken die zijn vermeld in de bij deze uitspraak opgenomen Bijlage, welke van deze uitspraak deel uitmaakt, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierechten.
Bij uitspraak van 8 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter in de zaken die in de Bijlage onder “Voorlopige voorziening I” zijn opgenomen eisers eerste verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter in de zaken die in de Bijlage onder “Voorlopige voorziening II” zijn opgenomen eisers tweede verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen eveneens afgewezen.
Verweerder heeft verweerschriften, aanvullende verweerschriften en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft eiser en verweerder bij aangetekende brief van 30 juli 2020 uitgenodigd voor de zitting op 25 augustus 2020.
Eiser heeft op 17 augustus 2020 verzocht om de behandeling ter zitting in alle zaken uit te stellen.
Dat verzoek is bij brief van 18 augustus 2020 afgewezen.
Op 25 augustus 2020 om 09.30 uur is de behandeling ter zitting aangevangen.
Bij aanvang van de zitting heeft eiser de zittingsrechter gewraakt, waardoor de behandeling ter zitting is geschorst.
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer op 25 augustus 2020 afgewezen.
Onmiddellijk na de voortzetting van het onderzoek ter zitting om 12.20 uur op 25 augustus 2020, heeft eiser de zittingsrechter opnieuw gewraakt.
De behandeling ter zitting is daardoor geschorst.
De wrakingskamer heeft het tweede wrakingsverzoek op 31 augustus 2020 behandeld en op diezelfde datum afgewezen. Daarbij is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Eiser en verweerder zijn op 3 september 2020 per e-mail (vanaf het e-mailadres van de griffier) en per post uitgenodigd voor de voortzetting van de behandeling ter zitting in alle zaken op 9 september 2020 om 11.00 uur, aansluitend op een eerdere zitting tussen partijen op diezelfde dag.
Eiser is ter zitting van 9 september 2020 niet verschenen. Verweerder is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in alle zaken op 9 september 2020 om 11.45 uur gesloten.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Procesrechtelijk
1.1
Nadat het onderzoek ter zitting op 9 september 2020 door de rechtbank is gesloten, heeft de rechtbank om 11.50 uur kennis genomen van een door eiser op 9 september 2020 om 05.28 uur per e-mail bij de rechtbank (op een algemeen emailadres van Team bestuursrecht 1) ingediend aanhoudingsverzoek. Eiser schrijft letterlijk:
“Hierbij informeer ik uw rechtbank dat ik om gezondheidsredenen zelf niet in staat ben om aanwezig te zijn bij deze zitting. Ook om die reden zou ik graag een advocaat als gemachtigde willen sturen om mijn belangen te behartigen. Maar omdat het mij ten enenmale ontbreekt aan de financiële middelen hiertoe, uw rechtbank is daarmee bekend gezien de toekenning van mijn beroep op betalingsonmacht in alle recente beroepsprocedures, heb ik hiertoe een aanvraag voor bijzondere bijstand voor deze kosten ingediend bij de ISD Bollenstreek. Ik wijs u erop dat de ISD Bollenstreek verweerder is in deze beroepsprocedures en dat een kopie van deze aanvraag reeds onderdeel uitmaakt van de stukken. Deze aanvraag heb ik ingediend op 31 juli 2020, meteen op de dag dat ik door uw rechtbank werd geïnformeerd dat deze zaken allemaal tegelijk op één zitting zouden worden behandeld. Echter tot op heden heeft de ISD Bollenstreek hierop nog geen besluit genomen. Niet anders geconcludeerd kan worden dat de ISD Bollenstreek op deze manier haar macht misbruikt om mij in deze beroepsprocedures, waarin zij dus zelf verweerder is, juridische ondersteuning te onthouden. In dit kader wijs ik uw rechtbank erop dat de ISD Bollenstreek in eerdere, vergelijkbare situaties dergelijke aanvragen heeft afgewezen, met als motivatie dat zij van oordeel was dat er geen sprake was van noodzakelijke en bijzondere kosten. Op die manier is het voor een bestuursorgaan als de ISD Bollenstreek, met een eigen afdeling Juridische Zaken met eigen juristen, natuurlijk wel erg makkelijk om zichzelf als verweerder in een beroepsprocedure te bevoordelen ten opzichte van een burger zonder enige juridische opleiding of ondersteuning.
Op grond van bovenstaande verzoek ik uw rechtbank derhalve nogmaals om de behandeling ter zitting van deze (bovenstaand benoemde) beroepsprocedures uit te stellen en aan te houden totdat de ISD Bollenstreek een besluit heeft genomen op mijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van juridische ondersteuning voor mij als eiser in deze beroepsprocedures.”
1.2
Met betrekking tot dit aanhoudingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende. Het verzoek is niet tijdig ingediend, als bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet‑KEI‑zaken) 2017. Eiser heeft niet direct na de e-mail van 3 september 2020 met de uitnodiging voor de voortzetting van de zitting gereageerd, maar daarmee gewacht tot de ochtend van de voortgezette zitting, te 05.28 uur. Dat is te laat.
1.3
Ook inhoudelijk is er geen aanleiding om het aanhoudingsverzoek te honoreren. Het verzoek bevat vergelijkbare gronden als het op 18 augustus 2020 reeds afgewezen verzoek. De gezondheidsredenen waarop eiser zich baseert, zijn in het verzoek op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. Bovendien blijkt niet dat sprake zou zijn van (onderbouwde) dringende medische omstandigheden, die zich kort voor 9 september 2020 hebben voorgedaan. Ten aanzien van de wens van eiser om zich ter zitting te laten vertegenwoordigen door een advocaat overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om dat tijdig te regelen. Dat eiser daar niet eerder dan op 31 juli 2020 invulling aan heeft gegeven door een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen, komt voor zijn eigen risico; de beroepen tegen het niet tijdig beslissen heeft eiser zelf in februari en maart 2020 ingediend, zodat hij al eerder een advocaat had kunnen benaderen om hem bij te staan.
1.4
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Analoog aan het bepaalde in artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet‑KEI‑zaken) 2017 wordt de e-mail wel in het dossier opgenomen.
Griffierechten
2. Eiser is in alle zaken waarop deze uitspraak betrekking heeft, vrijgesteld van het betalen van griffierechten. Dat betekent dat eiser in al deze procedures geen griffierecht hoeft te betalen.
Conflict tussen eiser en verweerder
3.1
Eiser en verweerder zijn in een ernstig conflict verwikkeld. Eiser is in februari 2014 met verweerder in contact gekomen bij een aanvraag om bijstand. Verweerder heeft eiser onder meer een BBZ-lening verstrekt. Nadat verschil van inzicht is ontstaan over die lening (bezwaar- en beroepszaken daarover lopen nog), is de situatie in de jaren daarna geleidelijk ontspoord. Eiser heeft inmiddels bij verweerder vele honderden aanvragen voor onder meer bijzondere bijstand gedaan en bezwaren ingediend. Verweerder heeft diverse civiele procedures tegen eiser gevoerd. Ook is op dit moment bij deze rechtbank sprake van (opgeteld over de periode januari 2020 tot en met half augustus 2020) 179 beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eiser. Verder zijn er civiele vonnissen van deze rechtbank en is er een arrest van het gerechtshof Den Haag, lopen er nog civiele procedures en heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels diverse uitspraken gedaan, onder meer in Wob-zaken.
Verweerder verwijt eiser voortdurend misbruik van procesrecht, eiser vindt dat sprake is van stelselmatig onbehoorlijk bestuur.
3.2
Tegen de achtergrond van het hiervoor kort geschetste conflict heeft de rechtbank op 13 maart 2020, op een regiezitting van de meervoudige kamer, een ultieme poging gedaan om partijen naar mediation te verwijzen. Hoewel het tot een verwijzing is gekomen en er onder leiding van mediator prof. dr. D. Allewijn enkele mediationgesprekken hebben plaatsgevonden, is de mediation voortijdig geëindigd en hebben partijen geen oplossing voor hun conflict kunnen vinden.
Misbruik van procesrecht
4.1
De door verweerder opgeworpen vraag of eiser misbruik maakt van procesrecht dient in de hier voorliggende zaken te worden beantwoord aan de hand van de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2020 [1] , in een procedure tussen eiser en verweerder, waarin deze vraag ter beoordeling voorlag. Daarin heeft de CRvB overwogen:
“Het dagelijks bestuur heeft betoogd dat de Raad het hoger beroep wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk moet verklaren. Het dagelijks bestuur wordt hierin niet gevolgd. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:307, zijn voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij de rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten en bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat sprake is van misbruik van recht. Appellant heeft door hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak geen misbruik van recht gemaakt. De algemene stelling van het dagelijks bestuur dat er 55 procedures van appellant bij de rechtbank Den Haag lopen en dat er ruim 800 werkprocessen op naam van appellant staan, is daarvoor onvoldoende. Het hoger beroep van appellant betreft een reëel geschilpunt in de rechtsverhouding tussen hem en het dagelijks bestuur. Niet is gebleken van een situatie dat appellant tegen eerdere afwijzingen van verzoeken om een dwangsom beroepen heeft ingesteld op steeds dezelfde gronden die in een eerdere uitspraak van de Raad of van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State al zijn verworpen.”
4.2
De rechtbank moet het ervoor houden, gelet op hetgeen de CRvB heeft geoordeeld, dat ook in de voorliggende procedures onvoldoende sprake is van omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat eiser met het instellen van deze beroepen misbruik van recht maakt.
Niet tijdig beslissen
5. In meer dan honderd beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen gaat het eiser er om dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen en bezwaren. Eiser heeft ingebrekestellingen ingediend, daarbij meegedeeld dat verweerder hem een dwangsom is verschuldigd als verweerder niet binnen twee weken een beslissing heeft genomen en beroepen tegen het niet tijdig beslissen ingesteld. Deze uitspraak gaat over 18 van die zaken.
Beoordeling per zaak
6.1
Zaak SGR 20/3146
Bij brief van 27 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 19 november 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7115. Op 27 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7115 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.2
Zaak SGR 20/3150
Bij brief van 27 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 19 november 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7122. Op 27 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7122 is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.3
Zaak SGR 20/3193
Bij brief van 23 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 19 november 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7248. Op 26 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7248 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.4
Zaak SGR 20/3200
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7669. Op 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7669 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.5
Zaak SGR 20/3203
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 20/667. Op 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 20/667 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.6
Zaak SGR 20/3207
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7787. Op 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7787 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.7
Zaak SGR 20/3211
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7788. Op 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7788 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.8
Zaak SGR 20/3216
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7790. Op 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7790 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.9
Zaak SGR 20/3218
Bij brief van 18 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 13 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7683. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7683 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.1
Zaak SGR 20/3353
Bij brief van 20 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 24 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep met zaaknummer 19/5326. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Verweerder heeft er in zijn nadere verweerschrift op gewezen dat de griffier van de Centrale raad van Beroep eiser op 16 januari 2020 schriftelijk aan eiser heeft medegedeeld (kenmerk CRvB 19/5326 PW R004 93) voorlopig van mening te zijn dat eiser voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. De griffier ziet in deze zaak vooralsnog af van het heffen van griffierecht. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.11
Zaak SGR 20/3358
Bij brief van 6 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 2 januari 2020 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7965. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7965 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.12
Zaak SGR 20/3362
Bij brief van 6 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 2 januari 2020 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7996. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7996 voorlopig is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat vooralsnog geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.13
Zaak SGR 20/3348
Bij brief van 20 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 24 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met zaaknummer 20190923/1/A3. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
De rechtbank heeft eiser op 13 augustus 2020, ter voorbereiding van de zitting, geschreven:
“Op 25 augustus 2020 staat de zitting inzake - onder meer - zaaknummer SGR 20/3348 geagendeerd. Die zaak betreft een aanvraag bijzondere bijstand wegens griffierechten in hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (20190923/1/A3).
Bij de stukken in genoemde zaak bevindt zich een factuur van de Raad van State ad € 259,-, waarvan de betalingstermijn medio januari 2020 is verlopen.
De rechtbank verneemt graag schriftelijk, onderbouwd en tijdig voor de zitting of en zo ja, wanneer de betreffende griffierechten zijn voldaan. Mochten de griffierechten niet betaald zijn, dan wordt u verzocht toe te lichten of de betreffende procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nog loopt en welke (proces)beslissingen daarin zijn genomen.”
Eiser heeft deze brief niet beantwoord.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daaruit blijkt dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State eiser al op 14 februari 2020 per brief heeft meegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van het griffierecht.
De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven tot nader order dus niet te worden voldaan en onzeker is of deze op een later tijdstip alsnog in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiser thans geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.14
Zaak SGR 20/3364
Bij brief van 9 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 januari 2020 om bijzondere bijstand voor een eigen bijdrage (€ 148,-) voor juridische bijstand inzake hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep met zaaknummer 19/5326. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
De rechtbank heeft eiser op 13 augustus 2020, ter voorbereiding van de zitting, geschreven:
“Op 25 augustus 2020 staat de zitting inzake - onder meer – zaaknummer SGR 20/3364 geagendeerd. Die zaak betreft uw aanvraag om kosten juridische bijstand ad € 148,--.
Bij de voorbereiding van de zaak is het de rechtbank opgevallen dat zich bij de stukken niet een nota bevindt van de ingeschakelde advocaat, en evenmin een toevoeging of ander document waaruit blijkt dat in de procedure 19/5326 bij de Centrale Raad van Beroep in uw opdracht door een advocaat wordt geprocedeerd.
De rechtbank verneemt graag welke advocaat in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep is ingeschakeld, alsmede of (en zo ja, wanneer) een toevoeging is verleend.”
Eiser heeft deze brief niet beantwoord.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daaruit blijkt (met een brief van de CRvB als onderbouwing) dat eiser op 22 december 2019, dus nog vóór de aanvraag in deze zaak, zelf het hoger beroepschrift heeft ingediend.
De rechtbank concludeert dat de kosten voor rechtsbijstand niet gemaakt zijn.
6.15
Zaak SGR 20/3340
Bij brief van 30 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 16 december 2019 om bijzondere bijstand voor griffierecht inzake hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep met zaaknummer 19/4767. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Verweerder heeft tijdig een verweerschrift ingediend. Daaruit blijkt (met onderbouwing) dat de Centrale Raad van Beroep in een brief van 16 januari 2020, dus ruim anderhalve maand vóór de ingebrekestelling, aan eiser heeft medegedeeld dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van het griffierecht.
De rechtbank volgt verweerders conclusie dat eiser, gezien de in het geding gebrachte brief van de Centrale Raad van Beroep, thans geen belang bij de procedure tegen het niet tijdig beslissen heeft, nu de kosten zich vooralsnog niet voordoen.
6.16
Zaak SGR 20/3356
Bij brief van 6 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 2 januari 2020 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7739. Op 30 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7739 is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven dus niet te worden voldaan. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.17
Zaak SGR 20/3172
Bij brief van 15 januari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 3 oktober 2019 tegen het besluit om een besluit van 15 juli 2019 te herzien, dit in verband met een uitspraak van deze rechtbank in de zaak met het nummer SGR 19/3300. Op 26 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
Op 13 augustus 2020 heeft de rechtbank, ter voorbereiding van de zitting, het volgende aan eiser geschreven:
“Op 25 augustus 2020 staat de zitting inzake - onder meer - zaaknummer SGR 20/3172 geagendeerd. Die zaak betreft een aanvraag bijzondere bijstand wegens griffierechten ad
€ 47,- in een procedure met zaaknummer SGR 19/3300.
Het zal u bekend zijn dat in zaaknummer SGR 19/3300 al op 3 september 2019 uitspraak is gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Het griffierecht zou worden teruggestort, zo blijkt uit genoemde uitspraak.
De rechtbank verneemt graag schriftelijk en tijdig voor de zitting welk belang (nog) is gemoeid met het voortzetten van de procedure SGR 20/3172.”
Eiser heeft bij gelegenheid van zijn (eerste) aanhoudingsverzoek van 17 augustus 2020 onder meer het navolgende aan de rechtbank geschreven:
“In dit kader merk ik op dat veel van deze verweerschriften van verweerder ISD Bollenstreek aantoonbaar gebaseerd zijn op een onjuiste weergave van de feiten, waarvan niet anders geconcludeerd kan worden dan dat verweerder ISD Bollenstreek uw rechtbank probeert te manipuleren en misleiden. Maar omdat ik deze zo laat ontvang, of misschien zelfs nog moet ontvangen, en ik maar alleen ben, ben ik niet in staat om dit allemaal (tijdig) met verifieerbare bewijsstukken te weerleggen. Ter illustratie verwijs ik u hiertoe bijvoorbeeld naar het verweerschrift van verweerder lSD Bollenstreek in de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 20/3172. Hierin stelt verweerder ISD Bollenstreek dat uit de uitspraak van de rechter van 28 augustus 2019 glashelder zou blijken dat de kosten voor het griffierecht voor de voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer SGR 19/3300 zich helemaal niet voor hebben gedaan. Volstrekt waanzin! Deze kosten hebben zich wel voorgedaan, maar omdat het ondergetekende ontbrak aan de financiële middelen om deze te voldoen, uw rechtbank om volstrekt onduidelijke redenen mijn beroep op betalingsonmacht afwees (in tegenstelling tot tientallen andere procedures in deze periode en ondanks een duidelijke uitspraak van uw rechtbank dat ik hiervoor in aanmerking kwam) en de ISD Bollenstreek haar besluit op mijn aanvraag voor bijzondere bijstand zo lang uitstelde, is deze procedure kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Nadat ik het griffierecht had voldaan, meteen nadat ik dit als bijzondere bijstand van de ISD Bollenstreek had ontvangen.”
De rechtbank overweegt dat eiser eraan voorbij gaat dat het griffierecht aan hem zou worden teruggestort, zoals de rechtbank hem in de brief van 13 augustus 2020 heeft voorgehouden. Eiser heeft in zijn reactie niet ontkend dat die terugstorting heeft plaatsgevonden. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, hebben zich dus niet voorgedaan. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
6.18
Zaak SGR 20/3356
Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 9 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht in de procedure bij deze rechtbank met zaaknummer SGR 19/7417. Op 27 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser in de procedure met zaaknummer SGR 19/7417 is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van het griffierecht, zodat geen griffierecht wordt geïncasseerd. De kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoeven dus niet te worden voldaan. Hieruit volgt dat eiser geen procesbelang heeft bij een oordeel over de vraag of verweerder niet tijdig heeft besloten op de aanvraag.
Conclusies in alle zaken
7.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB is slechts sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener van het beroep feitelijke betekenis kan hebben.
7.2
Eiser heeft in al deze zaken bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierechten of de eigen bijdrage voor juridische bijstand. Zoals blijkt uit 6.1 tot en met 6.18 hiervoor, hoeft eiser deze kosten echter niet te betalen. Hij heeft dus geen belang (meer) bij het verkrijgen van besluiten op zijn aanvragen. Daardoor heeft eiser ook geen belang (meer) bij deze procedures over het niet tijdig nemen van besluiten door verweerder.
7.3
De rechtbank overweegt dat voor zover in deze zaken reële besluiten inmiddels onderdeel uitmaken van het dossier, de onderhavige beroepen mede gericht zijn tegen deze besluiten, dit op grond van artikel 6:20 van de Awb. Nu dit evenwel geen verschil maakt voor de beantwoording van de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van deze beroepen, volstaat de rechtbank hier met deze vaststelling en bestaat geen aanleiding ze in zoverre te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
7.4
Het procesbelang kan in deze zaken ook niet gelegen zijn in het vaststellen van dwangsommen door de rechtbank, als geoordeeld zou worden dat verweerder niet tijdig beslist zou hebben op eisers aanvragen. De rechtbank is immers niet bevoegd om daarover te beslissen. Uit artikel 8:55c van de Awb volgt namelijk dat enkel in die gevallen dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond wordt verklaard, de rechtbank de bevoegdheid heeft om de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom vast te stellen. In al deze zaken zijn de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet gegrond, maar niet-ontvankelijk. Daarom kan eiser van de rechtbank geen oordeel verkrijgen over de vraag of verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom heeft verbeurd. [2]
7.5
Uit artikel 4:18 van de Awb vloeit voort dat verweerder - nadat hij eisers ingebrekestellingen had ontvangen - de verschuldigdheid van een dwangsom bij beschikking had moeten vaststellen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Dat betekent echter niet dat verweerder dit alsnog moet doen, omdat aanvragen bijzondere bijstand voor kosten die niet gemaakt hoeven te worden, vallen onder artikel 4:17, zesde lid, aanhef en sub c, van de Awb. [3] De rechtbank wijst op hetgeen daarover uit de wetsgeschiedenis blijkt: “Het is (…) niet de bedoeling dat de dwangsomregeling tot gevolg heeft dat het lucratief wordt om maar zoveel mogelijk beschikkingen aan te vragen en bezwaren in te dienen in de hoop dat er zo hier en daar wel een – met dit soort aanvragen en bezwaren overladen – bestuursorgaan niet tijdig zal kunnen beslissen. (…) deze bepaling strekt er vooral toe misbruik te voorkomen.” [4]
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

In alle zaken
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 30 september 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Beroepsprocedure
Voorlopige voorziening I
Voorlopige voorziening II
SGR 20/3146
SGR 20/3149
SGR 20/4943
SGR 20/3150
SGR 20/3151
SGR 20/4945
SGR 20/3193
SGR 20/3194
SGR 20/4960
SGR 20/3200
SGR 20/3201
SGR 20/4964
SGR 20/3203
SGR 20/3204
SGR 20/4965
SGR 20/3207
SGR 20/3210
SGR 20/4967
SGR 20/3211
SGR 20/3212
SGR 20/5007
SGR 20/3216
SGR 20/3217
SGR 20/5008
SGR 20/3218
SGR 20/3219
SGR 20/5009
SGR 20/3353
SGR 20/3354
SGR 20/5019
SGR 20/3358
SGR 20/3361
SGR 20/5021
SGR 20/3362
SGR 20/3363
SGR 20/5022
SGR 20/3348
SGR 20/3349
SGR 20/5016
SGR 20/3364
SGR 20/3365
SGR 20/5023
SGR 20/3340
SGR 20/3341
SGR 20/5011
SGR 20/3186
SGR 20/3187
SGR 20/4958
SGR 20/3172
SGR 20/3173
SGR 20/4957
SGR 20/3356
SGR 20/3357
SGR 20/5020

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2246.
3.Artikel 4:17, zesde lid, aanhef en sub c, van de Awb luidt: ”Geen dwangsom is verschuldigd indien: (…) de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.”
4.Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 8 (MvT).