ECLI:NL:RBDHA:2020:9543
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekken verzet in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling van een opposant in een asielprocedure. De opposant had eerder verzet ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. De rechtbank had dit beroep ongegrond verklaard op 25 maart 2020. Na het verstrijken van de overdrachtstermijn, die door de coronacrisis niet kon worden nageleefd, heeft de opposant een nieuwe asielaanvraag ingediend op 9 augustus 2020 en zijn verzet ingetrokken. Hij verzocht de rechtbank om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de opposant de mogelijkheid heeft geboden om een nieuwe aanvraag in te dienen, wat niet als tegemoetkomen kan worden beschouwd in de zin van artikel 8:75a van de Awb, omdat de omstandigheden rondom de coronacrisis buiten de macht van de staatssecretaris lagen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, en wijst het verzoek van de opposant af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, en is bekendgemaakt op 29 september 2020.