ECLI:NL:RBDHA:2020:9517
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beslissing over uitbetaling niet opgenomen vakantie-uren na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de uitbetaling van niet opgenomen vakantie-uren aan eiser, die werkzaam was bij de belastingdienst. Eiser had op 28 september 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarna hij op 30 september 2018 eervol ontslag kreeg. Bij een salarisstrook van oktober 2018 werd hem een bedrag van € 14.777,82 toegekend voor niet opgenomen vakantie-uren. Eiser was van mening dat hij ook recht had op vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststellingsovereenkomst expliciet vermeldt dat de uitbetaling van niet opgenomen vakantie-uren conform artikel 24, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) zal plaatsvinden. Dit betekent dat de waarde van de niet opgenomen vakantie-uren beperkt is tot het salaris per uur, zonder vakantietoeslag of eindejaarsuitkering. De rechtbank oordeelde dat eiser niet redelijkerwijs kon verwachten dat de vaststellingsovereenkomst een hogere waarde voor de uitbetaling van de vakantie-uren zou impliceren, aangezien dit niet expliciet in de overeenkomst was opgenomen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.