In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2020, betreft het de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die bijna 30 jaar rechtmatig in Nederland verbleef, had een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar was betrokken bij een reeks van criminele activiteiten, waaronder geweldsmisdrijven. De staatssecretaris besloot op 30 juli 2019 om de verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod van tien jaar op te leggen, omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen bestendige positieve gedragsverandering was en dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod niet in strijd waren met de artikelen 3 en 8 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de openbare orde zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.