ECLI:NL:RBDHA:2020:9450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had een aanvraag ingediend op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), maar deze aanvraag werd door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 9 september 2020 is eiser niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of het beroep tijdig was ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit worden ingediend. Het bestreden besluit was bekendgemaakt op 3 december 2018. Eiser stelde dat hij op 20 december 2018 beroep had ingesteld, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het beroepschrift tijdig was ingediend.

De rechtbank concludeert dat het beroepschrift pas op 5 december 2019 is ingediend, wat buiten de termijn valt. Aangezien er geen omstandigheden zijn gesteld die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

ECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020.
Eiser is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan ten aanzien van het betalen van griffierecht in deze procedure. De rechtbank stelt eiser in deze procedure vrij van het betalen van het griffierecht.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiser tijdig is ingediend.
3. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroep worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit is bekendgemaakt.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit is bekendgemaakt op
3 december 2018. Bij brief van 31 oktober 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat hij op 20 december 2018 beroep heeft ingesteld, maar nog altijd geen procedurenummer heeft ontvangen. Op 5 december 2019 heeft hij de rechtbank een kopie van een beroepschrift gezonden dat gedateerd is op 20 december 2018. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het beroep tijdig heeft ontvangen omdat eerdere brieven van hem aan de rechtbank alle zijn aangekomen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift op 20 december 2018 en aldus tijdig is ingediend, zoals hij (althans zijn toenmalige gemachtigde namens hem) heeft gesteld. De stelling dat eerdere brieven aan de rechtbank alle zijn aangekomen, maakt dat niet anders. Vorenstaande brengt met zich dat het ervoor gehouden moet worden dat het beroepschrift pas op 5 december 2019 is ingediend. Omdat dit ruim buiten de voorgeschreven termijn is en omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken niet zijn gesteld of gebleken, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.