ECLI:NL:CRVB:2022:1926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
20/3919 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 1 mei 2018 een voorbereidingsperiode aangevraagd op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek heeft deze aanvraag op 13 juni 2018 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 3 december 2018. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat het beroepschrift tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 5 december 2019 was ingediend, wat buiten de beroepstermijn viel.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het beroep wel tijdig was ingesteld en heeft hij een uittreksel van de verzendadministratie overgelegd. De Raad heeft echter geoordeeld dat met dit uittreksel niet kon worden vastgesteld dat het beroepschrift daadwerkelijk op 20 december 2018 was verzonden. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

20 3919 BBZ

Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 september 2020, 19/7739 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft mr. J. Sprakel, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2022. Namens appellant is verschenen mr. Sprakel. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 1 mei 2018 een voorbereidingsperiode aangevraagd op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 december 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank heeft zich ambtshalve voor de vraag gesteld gezien of het beroep van appellant tijdig is ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit is bekendgemaakt op 3 december 2018. Bij brief van 31 oktober 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant, mr. drs. J.E. Groenenberg, de rechtbank bericht dat hij op 20 december 2018 beroep heeft ingesteld, maar nog altijd geen procedurenummer heeft ontvangen. Op 5 december 2019 heeft hij de rechtbank een kopie van een beroepschrift gezonden dat gedateerd is op 20 december 2018. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft mr. Groenenberg zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het beroep tijdig moet hebben ontvangen, omdat eerdere brieven van hem aan de rechtbank alle zijn aangekomen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het beroepschrift op 20 december 2018 en daarmee tijdig is ingediend. De stelling dat eerdere brieven aan de rechtbank alle zijn aangekomen, maakt dat niet anders. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het beroepschrift pas op 5 december 2019 is ingediend. Omdat dit ruim buiten de beroepstermijn is en omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen maken niet zijn gesteld of gebleken, is het beroep niet-ontvankelijk.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het beroep wel tijdig is ingesteld. In dit verband heeft appellant een uittreksel van de verzendadministratie van mr. Groenenberg overgelegd. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat mr. Groenenberg begin december 2019 telefonisch contact heeft gehad met de rechtbank en dat hem toen is verteld dat er alsnog een procedurenummer aan de beroepszaak wordt toegekend en dat het beroep alsnog (inhoudelijk) in behandeling zou worden genomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan toe dat met het door appellant overgelegde uittreksel van de verzendadministratie van mr. Groenenberg niet vast staat dat het beroepschrift daadwerkelijk op 20 december 2018 naar de rechtbank is verzonden. Daarnaast kan uit de omstandigheid dat de rechtbank in december 2019 alsnog een procedurenummer heeft toegekend niet worden afgeleid dat tijdig beroep is ingesteld. Aannemelijk is namelijk dat dit een direct gevolg was van de brief van mr. Groenenberg van 5 december 2019, waarbij het beroepschrift van 20 december 2018 als bijlage is gevoegd en waarbij mr. Groenenberg de rechtbank heeft verzocht om alsnog een beroepsprocedure te starten.
4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.E. Eikelenboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.E. Eikelenboom