ECLI:NL:RBDHA:2020:9392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
NL20.5112, NL20.5113, NL20.5114 en NL20.5115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielaanvragen en proceskostenveroordeling in het licht van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die asiel aanvragen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werden door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden overgedragen aan Frankrijk totdat op hun beroep was beslist. Op 20 augustus 2020 heeft de staatssecretaris de bestreden besluiten ingetrokken, maar weigerde een proceskostenvergoeding toe te kennen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de besluiten niet het gevolg was van een onrechtmatige daad van de staatssecretaris, maar voortkwam uit de coronamaatregelen die de overdracht aan Frankrijk onmogelijk maakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de coronacrisis een veranderde omstandigheid was die zich ten tijde van de oorspronkelijke besluiten niet voordeed. Hierdoor was er geen sprake van tegemoetkomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de staatssecretaris niet veroordeeld kon worden tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de staatssecretaris niet in gebreke was gebleven en de intrekking van de besluiten niet als een erkenning van onrechtmatigheid kon worden gezien. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 23 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.5112 en NL20.5114 (beroepen)
NL20.5113 en NL20.5115 (verzoeken om voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [V-nummer eiser]
en
[eiseres] ,eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer eiseres]
hierna: eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 27 februari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek voorlopige voorziening ingediend dat ertoe strekt dat eisers niet worden overgedragen totdat op hun beroep is beslist.
Bij brief van 20 augustus 2020 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken. Verweerder ziet daarbij geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Naar aanleiding hiervan hebben eisers hun beroep en verzoek ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank/voorzieningenrecht (de rechtbank) doet op grond van de artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
1.2
Als een beroep of een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift of het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dat staat in de artikelen 8:75a en 8:84, vijfde lid, van de Awb. Daarom beoordeelt de rechtbank of verweerder geheel of gedeeltelijk aan eisers is tegemoetgekomen.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken, omdat eisers niet binnen de termijn zoals genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] zijn overgedragen aan de autoriteiten van Frankrijk. De overdracht is niet gerealiseerd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Verweerder ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en stelt zich daarbij op het standpunt dat de intrekking niet het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 april 2019 [2] .
3. Eisers zijn van mening dat verweerder veroordeeld dient te worden in hun proceskosten.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb alleen sprake is als het bestuursorgaan zijn standpunt zodanig heeft herzien dat daarmee eigenlijk wordt erkend dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was. Volgens de Afdeling is bij intrekking van een besluit vanwege nieuwe feiten en omstandigheden of vanwege nadien verkregen informatie geen sprake van tegemoetkomen.
5. Na de bestreden besluiten is gebleken dat eisers niet vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn konden worden overgedragen aan de Franse autoriteiten. Verweerder heeft daarom de bestreden besluiten ingetrokken en de asielaanvragen van eisers alsnog in behandeling genomen. De overdracht aan Frankrijk is feitelijk onmogelijk gemaakt door de coronacrisis, welke omstandigheid buiten de macht van verweerder ligt en dus niet aan verweerder verweten kan worden. Dat is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van de bestreden besluiten nog niet voordeed. Verweerder is met de intrekking van de bestreden besluiten eisers dan ook niet tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Daarom bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank :
Wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 23 september 2020.
griffier
(voorzieningen)rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin is beslist op het verzoek in de beroepsprocedures, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie naast de uitspraak van 8 april 2019 bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816 en de recente uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855.