1.7Op 23 januari 2019 dient eiser zijn huidige en zevende asielaanvraag in.
2. Eiser brengt niet bij zijn aanvraag en ook niet in het opvolgend gehoor of in de correcties en aanvullingen nieuwe elementen of bevindingen naar voren. In het opvolgend gehoor verklaart eiser dat hij al elf jaar in Nederland is en nog steeds niet weet waar hij aan toe is. Hij is Yezidi, komt uit het dorp Bozan, district Al-Qosh in Irak en de situatie van Yezidi’s is verslechterd. Verweerder kan zich in het voornemen dan ook op het standpunt stellen dat deze aanvraag niet-ontvankelijk is. Eerst in de zienswijze van 19 mei 2020 doet eiser beroep op nieuw beleid dat inhoudt dat Yezidi’s uit Centraal-Irak een kwetsbare minderheidsgroep zijn. In de aanvullende zienswijze en in beroep stelt eiser ook de taalanalyse ter discussie waaruit is geconcludeerd dat hij uit Noord-Irak komt. De conclusie dat eiser niet uit Centraal-Irak komt omdat hij slechts beperkt Arabisch beheerst, kan volgens eiser niet in stand blijven omdat deze slechts een op eigen wetenschap gebaseerde mening is van de taalanalist SOR 3. Uit meerdere bronnen - eiser overlegt e-mailwisselingen met [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] - blijkt dat Yezidi’s die geen opleiding hebben gevolgd of die uit een afgelegen dorp komen mogelijk alleen Koerdisch en geen Arabisch spreken. Eiser wijst ook op een artikel uit de Financial Times van 29 januari 2016 waarin staat dat Yezidi’s slecht Arabisch spreken en een artikel van Alashid van augustus 2017. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder in vergelijkbare zaken (de zaken A en B) toch een verblijfsvergunning heeft verleend, terwijl taalanalist SOR 3 concludeert dat de betrokken vreemdelingen vanwege hun beperkte beheersing van het Arabisch niet afkomstig zijn uit Centraal-Irak. Tot slot voert eiser aan dat hij heeft vernomen dat verweerder geen gebruik meer maakt van taalanalist SOR 3 en zijn conclusies.
3. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het standpunt dat eiser niet afkomstig is uit Centraal-Irak onder verwijzing naar de taalanalyse van 18 juli 2008, het weerwoord van Bureau Land en Taal (nu: Team Onderzoek en Expertise Land en Taal; TOELT) van 2 oktober 2009 en dat van 17 juni 2020. Eiser heeft volgens verweerder geen nieuwe elementen of bevindingen aangevoerd die tot een heroverweging leiden van de eerder genomen besluiten.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet langer kan uitgaan van de conclusie uit de door taalanalist SOR 3 verrichte taalanalyse uit 2008 dat eiser niet uit Centraal-Irak komt omdat hij een gebrekkige kennis heeft van het Arabisch. De rechtbank overweegt dat TOELT in het weerwoord van 17 juni 2020 uitlegt dat van eiser, gezien zijn leeftijd, verwacht mag worden dat hij Arabisch spreekt als hij uit Centraal-Irak komt. TOELT geeft ook aan dat er wel een verband is tussen opleiding en gebrek aan lees- en spreekvaardigheid in het Arabisch, maar dat de spreekvaardigheid van het Arabisch niet direct afhankelijk is van het opleidingsniveau; spreekvaardigheid verwerft men primair in de (buitenschoolse) sociale omgang. Bovendien verklaart eiser zelf dat hij vier jaar lagere school heeft gevolgd. Ook kan de herkomst uit een afgelegen dorp een rol spelen, maar eiser stelt uit Al-Qosh te komen, dat in een vlakte tussen de grotere steden Duhok en Mosul ligt. Gezien deze toelichting van TOELT, dat deskundig is op dit gebied, heeft verweerder in de door eiser overgelegde stukken geen aanleiding hoeven zien om niet langer uit te gaan van de juistheid van de conclusie van de taalanalyse uit 2008.
5. Eiser voert ook aan dat verweerder niet langer het standpunt handhaaft dat een vreemdeling uit Centraal-Irak actieve kennis van het Arabisch moet hebben - hij noemt dit de SOR 3-doctrine - en wijst daarbij op de zaken A en B. Daarin hebben Yezidi’s die stellen uit Centraal-Irak te komen en geen Arabisch spreken een verblijfsvergunning gekregen. Eiser heeft in beroep nog twee zaken genoemd waarin aan Yezidi’s die geen Arabisch spreken een verblijfsvergunning is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat eiser niet heeft aangetoond dat de genoemde zaken gelijk zijn aan zijn zaak en dat daarin geen andere relevante elementen spelen die reden zijn geweest voor inwilliging van de aanvragen. Uit die zaken valt dus niet af te leiden dat verweerder zijn standpunt over het spreken van Arabisch heeft verlaten; wat verweerder zelf ook ontkent. Omdat eiser niet heeft aangetoond dat het om gelijke gevallen gaat, kan hij ook geen beroep doen op een gelijke behandeling.
6. Eiser stelt ook dat hij heeft gehoord dat verweerder niet langer gebruik maakt van taalanalist SOR 3 en dat verweerder diens conclusies dus niet langer volgt. Verweerder weerspreekt dit en verklaart dat taalanalist SOR 3 nog altijd voor hem werkt en dat hij zijn conclusies gebruikt en als betrouwbaar ziet.
7. [naam] heeft ter zitting verklaard dat zij geen Arabisch spreekt maar dat haar wel een verblijfsvergunning is verleend. Zij is een van de onder 5 besproken zaken. Nu echter niet is aangetoond dat haar zaak gelijk is aan die van eiser, kan haar verklaring eiser niet baten. Hetgeen zij verder heeft verklaard laat de rechtbank buiten beschouwing nu eiser deze verklaring pas ter zitting heeft ingebracht en bovendien niet heeft toegelicht op welke punten deze verklaring zijn aanvraag onderbouwt.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Van bijzondere, op eisers individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vreemdelingenwet 2000 die maken dat de rechtbank het bestreden besluit moet toetsen als ware het een eerste afwijzing, is niet gebleken. Verweerder heeft de aanvraag in redelijkheid niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.