ECLI:NL:RVS:2015:2861
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 1 april 2015 besloten om de aanvraag af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H.M. Geraedts, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 21 april 2015 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er eerder, op 19 augustus 2013, ook een aanvraag van de vreemdeling was afgewezen. Dit leidde tot een eerdere uitspraak van de Afdeling op 26 augustus 2015, waarin het hoger beroep van de vreemdeling gegrond werd verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris bij een nieuw besluit rekening moet houden met de actuele feiten en omstandigheden. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang meer bij het voorliggende hoger beroep, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 augustus 2015, waarbij mr. G. van der Wiel als lid van de enkelvoudige kamer en mr. M.E.E. Wolff als griffier aanwezig waren.