In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. K. Celebi, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. Het betreft de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen, maar de gemeente heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gemeente deze bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft de gemeente opgedragen nieuwe besluiten te nemen.
Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 is eiser niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging op de juiste wijze en tijdig is verzonden. De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van de naheffingsaanslagen beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat er betaald parkeren gold op de betreffende locatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente voldoende heeft aangetoond dat de verplichting om parkeerbelasting te betalen duidelijk kenbaar was gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen vergunning had en geen parkeerbelasting heeft voldaan op de data waarop de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Eiser heeft ook betoogd dat de uitspraken op bezwaar niet aan zijn gemachtigde zijn verzonden, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen gevolgen heeft voor de tijdigheid van het beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de uitspraken op bezwaar zorgvuldig zijn voorbereid en gemotiveerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.