21.3Gelet hierop concludeert de rechtbank dat verweerder op alle onderdelen van de door eiser ingediende verzoeken om handhaving van 3 en 23 augustus 2017 heeft beslist.
22. Tussen partijen is niet in geschil dat Mooimekkerland de overtredingen heeft begaan zoals die door verweerder in het primaire besluit van 3 december 2018 zijn vastgesteld.
23. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
24. Eiser stelt, kort samengevat, dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Het gaat om (bouw)werken en het gebruik ervan. Deze kunnen niet los van elkaar worden gezien. Door verweerder was nog geen ontwerpbesluit ter inzage gelegd, omdat daarvoor ontheffing van de Omgevingsverordening nodig was. Het lag volgens eiser in de lijn der verwachting dat GS die ontheffing niet zouden verlenen.
25. Niet in geschil is en de rechtbank stelt ook vast dat op de gefaseerde aanvraag die Mooimekkerland in 2016 heeft ingediend de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is. Dit komt doordat de beslissing op de aanvraag voor de activiteit milieu, te weten de uitbreiding van het aantal geiten, op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure dient te worden voorbereid. Op grond van artikel 2.5, tweede lid, van de Wabo geldt deze voorbereidingsprocedure dan voor beide fasen.
26. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure pas sprake van concreet zicht op legalisatie als een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage is gelegd samen met de, voor zover van toepassing, benodigde verklaring(en) van geen bedenkingen.
27. Naar het oordeel van de rechtbank bestond ten tijde van bestreden besluit II ten aanzien van de in rechtsoverweging 18.2 onder I genoemde overtredingen geen concreet zicht op legalisatie. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder op dat moment nog geen ontwerpbesluit van de benodigde omgevingsvergunning ter inzage had gelegd. Daarnaast beschikte verweerder niet over een ontheffing van de in de Omgevingsverordening opgenomen geitenstop. Dit betekent dat verweerder op dat moment nog niet de beschikking had over een verklaring van geen bedenkingen van GS. De omstandigheid dat verweerder concrete stappen had gezet om tot (gedeeltelijke) legalisatie te komen door bij GS een ontheffing van de Omgevingsverordening aan te vragen, is onvoldoende voor het aannemen van concreet zicht op legalisatie. Dat is temeer het geval nu GS bij brieven van 23 januari 2019 en 17 mei 2019 reeds te kennen hadden gegeven niet bereid te zijn een eventueel ontheffingsverzoek van verweerder in te willigen. Het betoog van eiser slaagt.