ECLI:NL:RBDHA:2020:9117
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de toegang tot Nederland was geweigerd, betwistte de rechtmatigheid van de toegangsweigering op basis van het gebruik van een verkeerd formulier. De rechtbank oordeelde dat het gebruikte formulier inhoudelijk niet afweek van het standaardformulier en dat de weigeringsgronden correct waren geformuleerd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de toegangsweigering onrechtmatig te achten, aangezien de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de inschrijving van de weigering in een nationaal register een harde voorwaarde was voor de geldigheid van de weigering.
Daarnaast was er een beroep ingesteld tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was toegepast, ondanks de medische omstandigheden die de eiser had aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was en beval de opheffing ervan met terugwerkende kracht. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de eiser voor de onrechtmatige detentie.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen de toegangsweigering ongegrond, maar het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond, met de opheffing van de maatregel en toekenning van schadevergoeding.