ECLI:NL:RBDHA:2020:9095
Rechtbank Den Haag
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 12 mei 2020 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, maar stelde dat de termijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, was overschreden. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging had gemaakt, wat volgens hem leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag lag, maar dat de belangenafweging na zes maanden in bewaring niet correct was uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat de eiser op 4 september 2020 zes maanden in bewaring zat en dat verweerder op dat moment verplicht was om een verzwaarde belangenafweging te maken. Aangezien deze niet was gemaakt, verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht tot 4 september 2020. Daarnaast kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van € 1.120,- voor de onrechtmatige detentie en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.