ECLI:NL:RBDHA:2020:8966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
NL20.11015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en zorgvuldigheid besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het besluitvormingsproces niet zorgvuldig is verlopen en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië tijdig heeft gereageerd op het terugnameverzoek van Nederland en dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de aanvraag daarmee is komen vast te staan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de besluitvorming onzorgvuldig was, aangezien verweerder eerder al een uitstelverzoek van eiser had afgewezen en voldoende gelegenheid had gegeven om een zienswijze in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de geboorteakte van eiser niet als identificerend document kan dienen, omdat deze niet voldoet aan de eisen van de Vreemdelingencirculaire.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de gevolgen van de coronamaatregelen voor Italië geen reden zijn om de overdracht aan Italië onrechtmatig te verklaren. De rechtbank concludeert dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder het asielverzoek op grond van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in een niet-openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11015
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Malik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat het besluitvormingsproces niet zorgvuldig is verlopen. Allereerst doordat verweerder bij het afwijzen van het uitstelverzoek van 12 mei 2020 geen nieuwe termijn heeft gegeven, maar meteen een beschikking heeft uitgebracht op 14 mei 2020. Eiser heeft hierdoor geen zienswijze kunnen indienen en mist daardoor een instantie. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Verder heeft verweerder onzorgvuldig en in
strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door de geboorteakte van eiser niet bij de beoordeling te betrekken. Eiser voert aan dat in andere zaken wel een documentonderzoek wordt verricht en verwijst hiervoor naar de verklaring van onderzoek van een andere Gambiaanse geboorteakte door Bureau Documenten. Verder is verweerder gedurende de hele procedure telefonisch niet bereikbaar geweest voor overleg, dit moest via fax of e-mail. Eiser betwist verder primair de verantwoordelijkheid van Italië, omdat Italië 29 minuten te laat op het verzoek op terugname heeft gereageerd. Eiser wijst hierbij op artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening. Het claimverzoek is namelijk verzonden op 22 januari 2020 om 10:33 uur en de acceptatie van Italië was op 5 februari 2020 om 11:02 uur. De verantwoordelijkheid is daarom overgegaan op Nederland. Eiser voert verder aan dat hij minderjarig is en dat hij op grond daarvan niet overgedragen mag worden aan Italië. Eiser heeft een kopie van zijn geboorteakte overgelegd, waarmee een begin van bewijs is geleverd dat zijn geboortedatum op [2002] is. Ten slotte voert eiser aan dat er geen overdrachtsbesluit kan worden uitgebracht, omdat er door de reisbelemmeringen geen overdracht naar Italië kan plaatsvinden. Er dient afgewacht te worden wanneer het beletsel voorbij is, zeker omdat het om een tijdelijk beletsel gaat. Daarbij voert eiser aan dat vanwege de coronacrisis verweerder een onderzoeksplicht heeft om bij de Italiaanse autoriteiten te onderzoeken of Italië nog steeds Dublinclaimanten op kan nemen en of er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser volgt verweerder niet dat de situatie niet dermate bijzonder en individueel is, omdat de druk op de gezondheidszorg enorm hoog is. Italië moet zelfs geld lenen omdat ze het zelf niet redden. Dit raakt iedereen in Italië en brengt risico's mee voor eiser waardoor hij geen toegang krijgt tot opvang en gezondheidszorg.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat Italië tijdig heeft gereageerd op het claimverzoek van Nederland. Uit artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat een lidstaat uiterlijk twee weken na ontvangst van het terugnameverzoek een besluit moet nemen. Uit artikel 42, aanhef en onder b, van de Dublinverordening volgt dat deze termijn van twee weken afloopt bij het einde van de dag die – in de laatste week of maand - dezelfde naam heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan. Omdat Italië op woensdag 22 januari 2020 het terugnameverzoek heeft ontvangen, verliep de termijn twee weken later op woensdag 5 februari 2020 bij het einde van de dag. Omdat Italië op 5 februari 2020 nog voor het einde van de dag heeft gereageerd, was deze reactie tijdig. De verantwoordelijkheid van Italië is hiermee dan ook komen vast te staan. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat in het geval de reactie van Italië niet tijdig was geweest, de verantwoordelijkheid van Italië alsnog was komen vast te staan gelet op artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de besluitvormingsprocedure. Verweerder was niet gehouden nog inhoudelijk te reageren op het uitstelverzoek van eiser van 12 mei 2020, omdat verweerder een eerder uitstelverzoek van 23 april al gemotiveerd had afgewezen bij brief van 29 april 2020. Ook op een later uitstelverzoek van eiser op 6 mei 2020 heeft verweerder op 7 mei 2020 gereageerd met een afwijzing. Bovendien gaf verweerder hierbij aan dat een zienswijze nog ingediend kon worden zolang de besluitvorming nog niet was afgerond. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende tijd gehad om een zienswijze in te dienen. Uit verweerders reactie op de e-mails van eiser blijkt dat er communicatie was tussen gemachtigde van eiser en verweerder. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het niet onzorgvuldig was dat verweerder niet telefonisch bereikbaar was.
5. Ten aanzien van de geboorteakte van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft deze geboorteakte wel degelijk betrokken in de beoordeling. In het voornemen heeft verweerder vastgesteld dat de geboorteakte niet kan dienen als een identificerend document, omdat er geen pasfoto op staat. Deze handelwijze is conform paragraaf C1/4.3 uit de Vreemdelingencirculaire 2000, waaruit blijkt dat een document met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling in ieder geval een goedgelijkende pasfoto moet bevatten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten aanzien van de geboorteakte geen documentonderzoek had hoeven verrichten. Voor zover eiser stelt dat het niet verrichten van dit onderzoek in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat een andere Gambiaanse geboorteakte wel is onderzocht, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat sprake is van een gelijk geval. Het is onduidelijk in welk kader en in welke procedure het document uit het overgelegde documentonderzoek is onderzocht. Het had op eisers weg gelegen om duidelijk te maken dat er sprake is van een gelijk geval. Eiser heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door de geboorteakte van eiser niet te onderzoeken. Omdat eiser geen identificerend document heeft overgelegd waaruit zijn minderjarigheid blijkt, mag verweerder op grond van de leeftijdsschouw en de informatie uit Italië uitgaan van de meerderjarigheid van eiser.
6. Ten aanzien van hetgeen eiser gesteld heeft over de gevolgen van het coronavirus voor Italië overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft recent bevestigd dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft niet concreet gemaakt of met stukken onderbouwd dat Italië door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Italië geen opvang zal krijgen of geen toegang zal hebben tot de medische voorzieningen. Verweerder was dan ook niet gehouden hiernaar nog nader onderzoek te doen.
7. Verder overweegt de rechtbank dat de door eiser genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van de maatregelen die zijn getroffen vanwege het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.2
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Italië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
1. Uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
24 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.