Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser,
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser is in 1992 Nederland ingereisd. Bij besluit van 31 oktober 1995 is eiser ongewenst verklaard vanwege het plegen van meerdere misdrijven. In maart 1997 heeft eiser Nederland verlaten, waarna hij in 1999 Nederland weer is ingereisd. Op 29 mei 2000 is de dochter van eiser, [dochter] (referente), geboren. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit. In februari 2001 heeft eiser Nederland wederom verlaten en is hij teruggekeerd naar Suriname. In de periode van 2003 tot 21 januari 2013 heeft eiser weer in Nederland verbleven. Daarna is hij teruggekeerd naar Suriname, waar hij nog steeds verblijft. Eiser heeft tweemaal verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Bij uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:301) is bepaald dat de ongewenstverklaring van eiser, die is overgegaan naar een inreisverbod voor de duur van vijf jaar, is geëindigd in mei 2014.
Daarnaast is ten onrechte niet onderzocht of eiser eerder rechtmatig verblijf had op grond van artikel 20 VWEU. Dat verweerder moet beoordelen of eiser op een moment in het verleden verblijfsrecht had op grond van artikel 20 VWEU volgt uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 september 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13077) en zittingsplaats Amsterdam van 18 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:15460).
Eiser had en heeft er een groot belang bij dat zo spoedig mogelijk vastgesteld wordt dat hij in de periode van eind 2009 (ten tijde van de inwerkingtreding van het VWEU) tot in ieder geval begin 2013 (ten tijde van zijn gedwongen vertrek naar Suriname) verblijfsrecht had als verzorgende ouder van zijn toen minderjarige dochter. Als vast komt te staan dat hij dit recht had, moet worden geconcludeerd dat eiser Nederland in 2013 ten onrechte moest verlaten. Als eiser in Nederland was gebleven had hij al die tijd bij referente en haar moeder ingewoond. Uit het arrest Zambrano van 8 maart 2011 (C‑34/09) volgt al dat het verblijfsrecht van de verzorgende derdelander-ouder voortduurt zolang het Unieburger-kind nog bij de ouder(s) thuis woont.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een faciliterend visum onder het arrest Chavez-Vilchez.
Dat eiser met terugwerkende kracht in aanmerking zou komen voor een verblijfsrecht, hoeft verweerder niet te beoordelen gelet op uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2011 (201003057/1/V2) en 9 augustus 2013 (201207385/1/V4). Er is geen wettelijke grondslag om een ingangsdatum in het verleden aan het verblijfsrecht toe te kennen.