ECLI:NL:RBDHA:2018:15460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
AWB 18-6769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfrecht van een Eritrese moeder in Nederland op basis van het EU-recht en de rechten van haar kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese moeder en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De moeder, die twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om duidelijkheid over de ingangsdatum van haar verblijfsrecht, dat zij ontleent aan artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de ingangsdatum van het verblijfsrecht niet aan de moeder bekend hoefde te maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris. De rechtbank stelde dat de moeder recht had op informatie over haar verblijfsrecht, niet alleen voor financiële aanspraken, maar ook voor haar verblijfsrechtelijke status. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de moeder, die op € 1.002,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6769 (beroep)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, verstrekt. Eiseres heeft op 7 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van dit besluit. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 11 september 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook was ter zitting aanwezig [naam] , tolk in de taal Amhaars. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is moeder van twee kinderen. Beide kinderen zijn in Nederland geboren en hebben de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] aan eiseres een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 verstrekt.
Standpunt eiseres
2. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij het recht heeft om te weten vanaf welk moment haar verblijfsrecht is ontstaan. Zo weet zij op welk moment zij in aanmerking komt voor bijvoorbeeld een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair niet-tijdelijk dan wel naturalisatie. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst eiseres naar het rechtszekerheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van loyale samenwerking als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het VWEU. Eiseres voert verder aan dat het aan haar verleende rechtmatig verblijf ten onrechte niet met terugwerkende kracht is vastgesteld. Volgens eiseres ontleent zij primair vanaf de geboorte van haar kinderen, subsidiair vanaf de datum van de uitspraak van het arrest Chavez-Vilchez en meer subsidiair vanaf de datum van deze aanvraag het rechtstreeks uit het Unierecht voortvloeiende verblijfsrecht. Eiseres heeft immers als verzorgende ouder altijd, sinds hun geboorte, de zorg- en opvoedtaken voor haar kinderen verricht.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verblijfsrecht van eiseres een declaratoir karakter heeft. Het document is slechts een bevestiging van een status die al eerder van rechtswege kan zijn verkregen. Bij een declaratoir document is het bepalen van de exacte moment waarop het verblijfsrecht is ontstaan van ondergeschikt belang, aldus verweerder. Verweerder is daarnaast niet bevoegd om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder verwezen naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3]
Oordeel rechtbank
4.1
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in de door verweerder aangehaalde uitspraak het volgende heeft geoordeeld:
“(...) De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris de ingangsdatum van zijn verblijfsrecht had moeten vaststellen op (…) de datum waarop hij en de hoofdpersoon feitelijk zijn gaan samenwonen, dan wel op (…) de datum van de aanvraag om afgifte van voormeld document.
De richtlijn staat er niet aan in de weg dat het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van een vreemdeling op grond van het gemeenschapsrecht vast te stellen, indien daar door een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7 van het Vb 2000 uitdrukkelijk om wordt verzocht. Bij of krachtens de Vw 2000 is in een dergelijke bevoegdheid echter niet voorzien. De staatssecretaris was derhalve, gelet op het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor, niet bevoegd om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling vast te stellen. De beslissing omtrent de afgifte van voormeld document kan daarom, anders dan de vreemdeling betoogt, niet mede betrekking hebben op die ingangsdatum. (…)”
4.2
De richtlijn waar de Afdeling in de uitspraak over spreekt, betreft de Verblijfsrichtlijn [4] . In die situatie betrof het een vreemdeling die verblijfsrecht kon ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, in verband met een relatie met een Unieburger. Dat was de grond voor verstrekking van het zogenaamde artikel 9-document. In het geval van eiseres is dat anders. Eiseres ontleent namelijk haar afgeleide verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU, zoals volgt uit het arrest Chavez-Vilchez. Dat betekent dat de grondslag van haar verblijfsrecht verschilt van die van de vreemdeling in de Afdelingsuitspraak. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd uiteengezet dat deze rechtspraak onverkort geldt voor afgeleide verblijfsrechten zoals dat van eiseres. De rechtbank overweegt verder dat verweerder blijkens het verweerschrift kennelijk wel intern de ingangsdatum van dergelijke verblijfsrechten vaststelt. Om voor verweerder moverende redenen wordt die datum pas bekendgemaakt indien het relevant is voor de toekenning van bijvoorbeeld een uitkering of toeslag. De betreffende instantie zal – na een verzoek daartoe aan verweerder – worden geadviseerd door verweerder over eventuele verblijfsaanspraken in het verleden, aldus het verweerschrift. Voor de rechtbank valt niet in te zien, wat het belang is van verweerder om de datum niet ook bij eiseres op haar verzoek bekend te maken, terwijl het belang van eiseres om op de hoogte te worden gesteld van de ingangsdatum van haar verblijfsrecht evident is. Niet alleen voor financiële aanspraken, zoals de door verweerder aangehaalde toeslagen en uitkeringen, maar ook voor haar verblijfsrechtelijke aanspraken is de ingangsdatum van haar verblijfsrecht van belang. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder beter moet motiveren waarom hij de ingangsdatum van het verblijfsrecht van eiseres niet aan haar op haar verzoek bekend hoeft te maken.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is reeds gegrond en de overige beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie de uitspraak van 21 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5947.
4.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden.