ECLI:NL:RBDHA:2018:15460
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijfrecht van een Eritrese moeder in Nederland op basis van het EU-recht en de rechten van haar kinderen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese moeder en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De moeder, die twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om duidelijkheid over de ingangsdatum van haar verblijfsrecht, dat zij ontleent aan artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de ingangsdatum van het verblijfsrecht niet aan de moeder bekend hoefde te maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris. De rechtbank stelde dat de moeder recht had op informatie over haar verblijfsrecht, niet alleen voor financiële aanspraken, maar ook voor haar verblijfsrechtelijke status. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de moeder, die op € 1.002,- werden vastgesteld.