ECLI:NL:RBDHA:2020:8824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
NL20.13332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Soedanese nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder al twee aanvragen had ingediend, die beide waren afgewezen en in rechte vaststonden. De aanvraag die nu ter beoordeling lag, was een opvolgende aanvraag, ingediend op 10 maart 2020, waarbij eiser nieuwe elementen of bevindingen naar voren wilde brengen. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eiser in de gelegenheid was gesteld om zijn gehoor met zijn gemachtigde te bespreken en een zienswijze in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de veiligheidssituatie in Soedan en de impact van de coronapandemie op zijn terugkeer naar Soedan beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om de aanvraag ontvankelijk te verklaren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

ProcesverloopBij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.13333, plaatsgevonden op 31 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedag] 1990. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 augustus 2016 afgewezen. Voorts heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend die bij besluit van
11 juli 2019 door verweerder is afgewezen. Beide besluiten staan in rechte vast.
2.1.
Op 10 maart 2020 heeft eiser deze aanvraag, zijn tweede opvolgende aanvraag, ingediend. Eiser is door middel van een telefonisch gehoor in de gelegenheid gesteld om nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit.
2.2.
Op 20 april 2020 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 9 juni 2020 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, gegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2020:5269). De rechtbank heeft hierbij bepaald dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn gehoor na te bespreken met zijn gemachtigde en om correcties en aanvullingen en/of een zienswijze in te dienen. Eiser heeft vervolgens op 23 juni 2020 een zienswijze ingediend.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Volgens verweerder is sprake van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Gelet hierop en op de uitspraak van 9 juni 2020 had verweerder eiser moeten horen over deze nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts had verweerder een nieuw voornemen moeten uitbrengen waarin hij had moeten ingaan op de nieuwe elementen en omstandigheden. Nu verweerder pas in het bestreden besluit inhoudelijk is ingegaan op de door eiser ingebrachte nieuwe feiten en omstandigheden, heeft verweerder aan eiser de kans ontnomen hierop in de zienswijze te reageren. Verweerder heeft daarmee onzorgvuldig gehandeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In geschil is of eiser nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd aan zijn opvolgende aanvraag. De rechtbank stelt vast dat eiser na de uitspraak van
9 juni 2020 door verweerder in de gelegenheid is gesteld het rapport van gehoor met zijn gemachtigde te bespreken en een zienswijze in te dienen. Daarmee heeft eiser de gelegenheid gekregen nieuwe elementen en/of bevindingen in te brengen. In de ingebrachte zienswijze stelt eiser dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en verwijst hierbij naar hetgeen eerder in de procedure naar voren is gebracht. De rechtbank begrijpt deze verwijzing als herhaling van twee mogelijk nieuwe elementen en/of bevindingen die eiser in de beroepsprocedure van de zaak NL20.9179 (ECLI:NL:RBDHA:2020:5269) naar voren heeft gebracht. Eiser heeft toen namelijk aangevoerd dat in Soedan sprake is van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en artikel 15, onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn,15c-situatie) en dat hij door de coronapandemie bij terugkeer naar Soedan in een situatie belandt die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze, evenals op de elementen die eiser in de beroepsfase in de zaak NL20.9179 naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft ten aanzien van de veiligheidssituatie in Soedan gemotiveerd dat hij naar aanleiding van het Algemeen Ambtsbericht Soedan van 2019 (AAB) niet langer uitgaat van een 15c-situatie. Dat de situatie daar sindsdien dusdanig is verslechterd dat niet meer kan worden uitgegaan van de informatie in het AAB, hetgeen eiser betoogt, is niet gebleken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de informatie uit het AAB als actueel is aan te merken, nu het AAB nog geen jaar oud is. De rechtbank acht voorts van belang dat de datum van de meest recente bron die wordt aangehaald in de informatie van Amnesty International vóór de publicatiedatum van het AAB ligt. Ook is de veiligheidssituatie zoals door Amnesty International beschreven naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig slechter dan in het AAB naar voren komt. Zo wordt net als door Amnesty International ook in het AAB melding gemaakt van aanhoudende mensenrechtenschendingen, buitensporig geweld naar aanleiding van vreedzame protesten en van een aantal invallen in ziekenhuizen. Niet blijkt echter uit de bronnen dat men enkel door aanwezigheid in de regio ernstige schade zal ondervinden als gevolg van willekeurig geweld door een gewapend conflict. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een wezenlijke verslechtering van de algehele veiligheidssituatie in Soedan waardoor sprake zou zijn van een 15c-situatie.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat een eventuele terugkeer van eiser naar Soedan niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM als gevolg van het coronavirus. De rechtbank overweegt hiertoe dat momenteel sprake is van een (corona)pandemie, waarbij ook Nederland te maken heeft met een aanzienlijk aantal besmettingen en doden als gevolg van het virus. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ondanks het verschil in voorzieningen tussen Nederland en Soedan de enkele mogelijkheid op besmetting met het coronavirus in Soedan onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM.
5.4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Nu geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen was verweerder ook niet gehouden om eiser aanvullend te horen.
6. Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld en een nieuw voornemen had moeten uitbrengen overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) moet een vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over feiten of omstandigheden die na het uitreiken of toezenden van het voornemen a) bekend worden of b) al bekend waren, maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen en die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn.
6.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 3.119 van het Vb 2000 een procedurele zorgvuldigheidseis is die ertoe strekt dat, in geval één van de in dat artikel genoemde omstandigheden zich voordoet, een nieuw voornemen wordt uitgebracht om te voorkomen dat een vreemdeling in het uiteindelijke besluit wordt overvallen door nieuwe feiten of door een nieuwe weging of beoordeling zonder dat hij - voordat dat besluit is genomen - daarop heeft kunnen reageren (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBLIM:2020:4554). In het voornemen van 2 april 2020 heeft verweerder reeds geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, omdat eiser zelf tijdens het gehoor heeft verklaard dat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Voorts overweegt de rechtbank dat de uitspraak van 9 juni 2020 enkel zo ver strekt dat verweerder gehouden was eiser in de gelegenheid te stellen het rapport van gehoor te bespreken met zijn gemachtigde om correcties en/of aanvullingen en een zienswijze met eventueel nieuwe elementen of bevindingen in te brengen. Nu eiser deze gelegenheid alsnog is geboden en hij in de zienswijze vervolgens alleen verwijst naar hetgeen hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig gehandeld. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat verweerder in de vorige beroepsprocedure al uitgebreid is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden (de veiligheidssituatie en het coronavirus in Soedan). Ter zitting is voorts niet gebleken welke andere omstandigheden eiser naar voren had willen brengen. Gelet op het feit dat eisers aanvraag een herhaalde asielaanvraag betreft overweegt de rechtbank tot slot dat het op de weg van eiser ligt om nieuwe bevindingen naar voren te brengen.
7. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 9 september 2020 door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.