ECLI:NL:RBDHA:2020:5269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
NL20.9179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de gevolgen van een telefonische hoorzitting tijdens de coronapandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Soedanese nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 26 mei 2020, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het onderzoek aangehouden om verweerder in staat te stellen te reageren op nadere gronden die door eiser waren ingediend. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het telefonisch afgenomen gehoor, dat plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, niet voldeed aan de vereisten van de Procedurerichtlijn. Eiser had niet de mogelijkheid om zijn gehoor adequaat voor te bereiden en zijn belangen werden geschaad doordat hij niet in staat was om met zijn gemachtigde te overleggen voor de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder in strijd was met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9179

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.9180, plaatsgevonden op 26 mei 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Sleiman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De behandeling ter zitting is aangehouden om verweerder in staat te stellen te reageren op de nadere gronden die door eiser zijn ingediend op 25 mei 2020. Verweerder heeft gereageerd en de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. Ook eiser heeft gereageerd en de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser is van Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
Eiser heeft eerder op 12 november 2015 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 augustus 2016 afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft bij uitspraak van 12 september 2016 (zaaknummer AWB 16/18289) het beroep van eiser ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 21 oktober 2016 bevestigd (zaaknummer: 201606980).
Op 22 augustus 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 juli 2019 afgewezen. Daarbij heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij uitspraak van 13 augustus 2019 (zaaknummer NL19.16243) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep dat eiser tegen dit besluit had ingesteld ongegrond verklaard. Dit oordeel heeft de Afdeling bij uitspraak van 11 september 2019 bevestigd (zaaknummer: 201906283/1/V2).
Op 16 december 2019 heeft verweerder het claimverzoek van de Franse autoriteiten geaccepteerd.
3. Eiser is op 10 maart 2020 overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten. Hij verblijft sindsdien in detentie. Op 10 maart 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft deze aanvraag in een telefonisch gehoor, met een telefonische tolk, nader toegelicht in een gehoor. Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
4. Verweerder heeft de (tweede opvolgende) aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat er geen nieuwe feiten en of omstandigheden zijn waarop hij zich beroept. Tevens heeft hij verklaard dat hij de asielaanvraag enkel heeft ingediend omdat hij anders teruggestuurd zou worden naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de eerdere besluiten, toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Eiser verzoekt om aanhouding van de behandeling van het beroep omdat hij onvoldoende is voorgelicht over deze zitting. Eisers gemachtigde begreep pas kort voor de zitting dat eiser de zitting daadwerkelijk zou kunnen bijwonen en is niet in de gelegenheid geweest om hem daarop voor te bereiden.
5.1
De rechtbank wijst dit verzoek af omdat niet blijkt waaruit eiser geschaad zou zijn in zijn belangen nu zijn gemachtigde en een tolk aanwezig zijn. Voorts mag eiser bekend geacht worden met de gang van zaken, omdat dit de derde keer is dat eiser een beroep in zijn asielaanvragen bijwoont.
6. Eiser voert aan dat hij ten onrechte en in strijd met artikel 14, eerste lid en artikel 15, tweede en derde lid van de Procedurerichtlijn [1] niet in persoon is gehoord. Bij gebrek aan wetenschap betwist eiser dat het gehoor heeft plaatsgevonden via een verbinding die afdoende beveiligd was om geheimhouding te waarborgen. Eiser weet tevens niet wie er allemaal aan de kant van de gehoorambtenaar hebben meegeluisterd. Uit de tekst van artikel 15, derde lid, sub d volgt dat “ervoor te zorgen dat de persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming afneemt, geen militair uniform of politie-uniform draagt”. Dit impliceert dat er in de richtlijn vanuit wordt gegaan dat de vreemdeling de hoorambtenaar (op zijn minst) moet kunnen zien. Eiser stelt dat uit vaste jurisprudentie in het bestuursrecht blijkt dat een telefonische hoorzitting niet voldoet aan de vereiste van een hoorzitting. Gezien de bepalingen in de Procedurerichtlijn en deze lijn in de jurisprudentie, dient te worden geconcludeerd dat het telefonisch afgenomen gehoor onrechtmatig is geweest en niet bij de besluitvorming kan worden betrokken. De coronacrisis doet hier niet aan af, nu verweerder ook stelt dat advocaten hun cliënten ook veilig kunnen bezoeken.
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het in casu een tweede opvolgende aanvraag betreft, in welk kader ex artikel 42 van de Procedurerichtlijn de mogelijkheid bestaat af te zien van een gehoor. Omdat eiser in detentie verblijft is geen schriftelijke kennisgeving uitgebracht. Eiser is daarom gehoord. In het gehoor heeft eiser evident geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht. Indien er enige reële indicaties zouden zijn geweest van nieuwe elementen of bevindingen had verweerder vanzelfsprekend het onderzoek op andere wijze voortgezet. Het gehoor en de verslaglegging daarvan is zorgvuldig en conform de regelgeving geschied.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op onderhavige asielaanvraag telefonisch heeft gehoord vanwege de maatregelen die hij bij de behandeling van asielaanvragen heeft getroffen in verband met de coronapandemie en het daarbij komende gevaar van besmetting. Hiervan is een verslag opgesteld. Uit de artikelen 14 en 15 van de Procedurerichtlijn vloeit, naar het oordeel van de rechtbank, geen verplichting voort dat de verplichting om de asielzoeker in de gelegenheid te stellen persoonlijk gehoord te worden, betekent dat de vreemdeling onder alle omstandigheden in het zicht van en in de fysieke nabijheid van de beambte(n) moet zijn die het gehoor afneemt. De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden van het moment waarop eiser op zijn onderhavige aanvraag is gehoord te begrijpen en ook te billijken dat dit gehoor telefonisch is afgenomen. Eiser heeft ook niet gesteld dat hij door deze wijze van horen daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad of welke procedurele waarborgen als gesteld in artikel 15 van de Procedurerichtlijn daadwerkelijk zijn geschonden. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat eiser via een beveiligde lijn contact heeft gehad met de gehoorambtenaar dan wel of de gehoorambtenaar een uniform droeg, voor zover verweerder daar al over beschikt, er is echter zonder concretisering van eiser op dit punt geen reden om aan te nemen dat het omgekeerde het geval is. Nu het doel van het gehoor enkel het vaststellen is geweest of sprake is van nieuwe elementen en/of omstandigheden die ten grondslag liggen aan eisers tweede opvolgende aanvraag, hetgeen ook schriftelijk kan worden vastgesteld, kan ook niet worden gesteld dat het onzorgvuldig is geweest dat de gezichtsuitdrukking van eiser niet zichtbaar was bij de gehoorambtenaar. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Door toedoen van verweerder is hem de mogelijkheid onthouden om het rapport van gehoor en het indienen van een voornemen met zijn gemachtigde te bespreken. Omdat hij in detentie verkeert en er stringente beperkingen waren in verband met de coronapandemie heeft eiser zijn gemachtigde niet kunnen spreken voordat verweerder het bestreden besluit heeft genomen. Eisers gemachtigde heeft op 2 april en 16 april 2020 getracht via een conference call met een tolk contact te krijgen met eiser, hetgeen niet is gelukt. Op 20 april 2020 had hij weer een conference call geregeld, echter verweerder heeft diezelfde dag, voor de call tot stand kwam, een besluit genomen. Vier dagen voor de zitting heeft eiser contact gehad met zijn gemachtigde, waarna een dag voor de zitting gronden zijn ingediend met (mogelijk) nieuwe elementen en/of bevindingen. Eiser voert namelijk aan dat in Soedan sprake is van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in de Vreemdelingenwet en in de Kwalificatierichtlijn [2] (de 15-c situatie), en op de gevolgen van de coronapandemie in Soedan, die leidt tot een situatie als verboden in artikel 3 EVRM [3] .
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in zijn belangen geschaad is door de omstandigheid dat drie gevraagde telefonische contactmogelijkheden om het gehoor te bespreken niet benut konden worden. Niet is immers gebleken dat gemachtigde ook anderszins niet in staat is geweest om het standpunt namens eiser tijdig en op adequate wijze naar voren te brengen. Eiser heeft zowel gedurende de fase van de bestuurlijke besluitvorming als gedurende de beroepsfase ruimschoots tijd en gelegenheid gehad dit asielmotief naar voren te brengen. Hij kan zijn asielmotieven ook in een volgende aanvraag naar voren kan brengen.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet betwist dat het buiten de schuld van eiser en/of zijn gemachtigde niet is gelukt telefonisch contact te krijgen tussen eiser en zijn gemachtigde op 2 en 16 april 2020, waarbij zij onbelemmerd het gehoor en een eventuele zienswijze zouden kunnen bespreken. Dat maakt dat het op de weg van verweerder had gelegen om een extra inspanning te verrichten om een andere afspraak tot stand te brengen, dan wel de afspraak van eiser op 15.30 uur op 20 april 2020, waarvan verweerder op de hoogte was, wel te laten slagen en de informatie die hieruit zou voortkomen in de besluitvorming te betrekken. Dat verweerder op de aanvraag van eiser wilde beslissen voordat de bewaringstermijn van zes weken waarbinnen op de asielaanvraag van eiser moest worden beslist valt te begrijpen, maar het veiligstellen van die termijn mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de besluitvorming in de asielprocedure. Niet kan worden gesteld dat eiser door deze handelwijze niet in zijn belangen is geschaad, reeds omdat op voorhand niet viel uit te sluiten dat eiser na overleg met zijn gemachtigde alsnog (nieuwe) elementen of bevindingen naar voren zou brengen, hetgeen eiser in beroep, zij het eerst kort voor de zitting, alsnog heeft gedaan door te wijzen op de algemene veiligheidssituatie in Soedan. Evenmin valt uit te sluiten dat eiser, na op deugdelijke wijze in de gelegenheid te zijn gesteld te overleggen met zijn gemachtigde, nog andere nieuwe elementen of bevindingen naar voren zal brengen. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder het besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Eiser dient alsnog in de gelegenheid gesteld te worden, in het detentiecentrum dan wel elders, om zijn gehoor na te bespreken met zijn gemachtigde, en om correcties en/of aanvullingen en/of een zienswijze in te dienen. Omdat eiser die gelegenheid nog moet worden geboden, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
9. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige gronden geen nadere bespreking.
10. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €
1.05,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift
en 1 punt voor het verschijnen ter zittingmet een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €
1.05,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 9 juni 2020 zonder wijziging van de uitspraakdatum. Deze hersteluitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Procedurerichtlijn: Richtlijn 2013/32/EU
2.Kwalificatierichtlijn: Richtlijn 2011/95/EU
3.EVRM: het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden