7.2De rechtbank stelt vast dat verweerder niet betwist dat het buiten de schuld van eiser en/of zijn gemachtigde niet is gelukt telefonisch contact te krijgen tussen eiser en zijn gemachtigde op 2 en 16 april 2020, waarbij zij onbelemmerd het gehoor en een eventuele zienswijze zouden kunnen bespreken. Dat maakt dat het op de weg van verweerder had gelegen om een extra inspanning te verrichten om een andere afspraak tot stand te brengen, dan wel de afspraak van eiser op 15.30 uur op 20 april 2020, waarvan verweerder op de hoogte was, wel te laten slagen en de informatie die hieruit zou voortkomen in de besluitvorming te betrekken. Dat verweerder op de aanvraag van eiser wilde beslissen voordat de bewaringstermijn van zes weken waarbinnen op de asielaanvraag van eiser moest worden beslist valt te begrijpen, maar het veiligstellen van die termijn mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de besluitvorming in de asielprocedure. Niet kan worden gesteld dat eiser door deze handelwijze niet in zijn belangen is geschaad, reeds omdat op voorhand niet viel uit te sluiten dat eiser na overleg met zijn gemachtigde alsnog (nieuwe) elementen of bevindingen naar voren zou brengen, hetgeen eiser in beroep, zij het eerst kort voor de zitting, alsnog heeft gedaan door te wijzen op de algemene veiligheidssituatie in Soedan. Evenmin valt uit te sluiten dat eiser, na op deugdelijke wijze in de gelegenheid te zijn gesteld te overleggen met zijn gemachtigde, nog andere nieuwe elementen of bevindingen naar voren zal brengen. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder het besluit heeft genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Eiser dient alsnog in de gelegenheid gesteld te worden, in het detentiecentrum dan wel elders, om zijn gehoor na te bespreken met zijn gemachtigde, en om correcties en/of aanvullingen en/of een zienswijze in te dienen. Omdat eiser die gelegenheid nog moet worden geboden, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
9. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige gronden geen nadere bespreking.
10. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €
1.05,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift
en 1 punt voor het verschijnen ter zittingmet een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.